Category Archives: Maatschappij van Weldadigheid

Jacobus Franciscus bedaagt de nème Zorgvliet

In de Olde Möppeler (Möppeler Kraante, Meppeler Courant) van 15 juni 2015 verscheen het bericht ‘ Nazaat Michiel de Ruyter is naamgever Zorgvlied’, geschreven door Lourens Loyenga.

Nazaat Michiel de Ruyter is naamgever Zorgvlied
Zorgvlied – Michiel de Ruyter was een tijdgenoot van de Stellingwerfse beroemdheid Peter Stuyvesant uit Peperga, De Engelse vloot dwong gouverneur Peter Stuyvesant in 1664 tot capitulatie van ‘zijn’ Nieuw Amsterdam. Het gebied werd in bezit genomen voor de hertog van York. De naam werd veranderd in New York. De Ruyter had dat weer ongedaan kunnen maken. De Ruyter slaagde er wel in gebieden in West-Afrika te heroveren. Het lukte hem niet om de bezittingen in Noord-Amerika te ontzetten, waardoor ‘Nieuw Amsterdam’ voortaan ‘New York’ heette.
Bij de première van de film werd onlangs actie gevoerd. Volgens de betogers was De Ruyter geen held, maar ‘de beschermheer van de Nederlandse slavenhandel’ en daarmee een koloniale ‘zeeschurk’. Dat was Stuyvesant dan in feite ook. Toen Stuyvesant de macht had verloren, mocht hij van de Britten uiteindelijk gedurende de oorlog met de Engelsen ruim zes jaar in rust en vrede leven in New York. Hij woonde op zijn boerderij van 25 hectare even buiten de snel groeiende nederzetting, bijgestaan door niet minder dan vijftig negerslaven. Het heeft nooit een smet op zijn naam opgeleverd of het oprichten van een standbeeld in de weg gestaan. Ook niet dat hij Luthersen, Baptisten, Joden en Quakers zonder genade vervolgde.

Handel in suiker
Nederland verdiende in die tijd heel veel geld met de handel in suiker. Om suiker te maken had je heel veel arbeiders in het veld nodig. Daar werden slaven voor gebruikt. Deze dirty business past niet in het geromantiseerde en geïdealiseerde (film)beeld van De Ruyter en dus ook van Peter Stuyvesant. Overigens, toen De Ruyter in 1644 met Nederlandse slaven werd geconfronteerd, aarzelde hij niet hen vrij te kopen.
Eén van die nazaten van de beroemde admiraal, en nu ook filmheld. Michiel de Ruyter was de in Boyl begraven achter-achter-achter-achterkleinzoon Jacobus Franciscus de Ruyter de Wildt. Hij is een zoon van de gewezen priester en wijnkoper Jacobus de Wildt. De naam De Ruyter liep na drie huwelijken verder via de vrouwelijke lijn van zijn drie kleindochters, Jacobus is via Neeltje Engels, de tweede echtgenote van Michiel de Ruyter, een nazaat van hem.
Op 23 september 1817 werd bij Koninklijk Besluit van Willem I toestemming verleend om ‘De Ruyter’ toe te voegen aan de familienaam ‘De Wildt’. Ook De Ruyter’s wapen werd toegevoegd aan dat familiewapen.
Deze Amsterdammer Jacobus Franciscus de Ruyter de Wildt (1809-1870) was tientallen jaren als ambtenaar op Java werkzaam (employé bij het agentschap van de factorij te Semarang van de Nederlandse Handelsmaatschappij). Hij ontmoette daar ook Henriette Ottoline Clara Elisabeth Holmberg de Beckfelt, met wie hij in 1837 trouwde. Hij had een broer, Johan Willem de Ruyter de Wildt (1812-1894) die -geheel in de familietraditie- schout-bij-nacht was. De broers zetten zich in 1841 samen in voor de oprichting van een standbeeld voor Michiel de Ruyter.
In 1860 kocht Jacobus Franciscus 860 bunder land in Klein Wateren van de Maatschappij van Weldadigheid, die in geldzorgen verkeerde. De Maatschappij had tussen 1823 en 1859 in Wateren het instituut voor de landbouw, één van de eerste landbouwscholen van ons land, bedoeld als een interne ‘kweekschool’. Het landbouwinstituut werd ook door De Ruyter de Wildt gekocht.
Op de nieuw aangekochte grond liet De Ruyter de Wildt een huis bouwen. Daarvoor werden 250.000 stenen van Willemsoord naar Zorgvlied gebracht, met paard en wagen over deels bijna onbegaanbare zandpaden. Niet alle paarden overleefden de krachtinspanning. De gronden rond de villa werden in 1862 door De Ruyter de Wildt in een advertentie al aangeduid met Landgoed Zorgvliet, zoals blijkt uit een advertentie in de Leeuwarder Courant van 18 september 1862.
Er kan dus geen discussie meer zijn over wie de naam Zorgvlied heeft ingevoerd. In 1862 betrok de familie ook nog een huize Zorgvliet bij Noordwolde. Dat imposante herenhuis werd slechts acht jaar door De Ruyter de Wildt bewoond. In die periode werd veel heide van zijn landgoed ontgonnen. Zelfs de Maatschappij van Weldadigheid was in het jaarverslag van 1866 diep onder de indruk over wat er in Zorgvlied ‘in weinigen jaren’ gepresteerd was en schreef over grasrijke weiden, vruchtbare akkers, aangename dreven en weelderige bossen op de plek waar eerst alleen heide was.

Ondernemingsgeest
Drenthe mocht volgens de Maatschappij trots zijn op de ondernemingsgeest van De Ruyter de Wildt, die kosten noch moeite had gespaard. Dat landgoed was volgens de Drentse en Asser Courant in 1869 nog zo’n 500 hectare: 70 hectare bos, 13 hectare bouwland, 30 hectare weidegrond en de rest heide. Volgens ditzelfde artikel waren in de villa ‘onderscheidende voorwerpen te zien die aan de admiraal hadden toebehoord’. Jacobus de Ruyter de Wildt bezat inderdaad familiepapieren, documenten, portretten, schilderijen, andere roerende goederen van de zeeheld Michiel de Ruyter, want die werden na zijn overlijden op 25 november 1870 door de notaris en erfgenamen toegewezen aan zijn broer Johan Willem. Die besloot schilderijen en portretten aan het rijk te verkopen vanwege de hoge kosten voor berging en restauratie.
De villa en de landgoederen Zorgvliet en Groot-Wateren werden door de familie voor samen zo’n 169.000 gulden op 14 september 1871 verkocht aan Gerardus Frederik Enger, geboren in 1830 in Semarang Oost-Indië, toen woonachtig in Arnhem. Deze was actief als landverhuurder. Het landgoed Zorgvlied (in de advertentie gespeld met een ‘d’) was 500 hectare groot en lag in de gemeenten Diever en Vledder. In april 1879 meldde de Javabode de terugkeer van Enger, die in 1880 op Java de suikerfabriek Tjebogan stichtte. Hij overleed in 1908 in Den Haag.

Lodewijk Guillaume Verwer
Op 1 juni 1879 kochten de rijke idealistische Leeuwarder advocaten Julius en Lodewijk Guillaume Verwer het landgoed Groot en Klein Wateren, alsmede Zorgvliet. Het is vooral Lodewijk Guillaume Verwer die het dorp van maar negen gezinnen (vijftig gezinsleden) onder de naam Zorgvlied verder ontwikkelde. Verwer haalde arme katholieken, speciaal uit Brabant en Limburg, over om  een beter bestaan op te bouwen in Zorgvlied. Een Roomse versie van het werk van de Maatschappij van Weldadigheid met vanaf 1880 kerkdiensten in een kapel in de villa. Daarom werd ook in 1884 de parochie door de aartsbisschop van Utrecht gesticht en een bijgebouw van de villa omgebouwd tot kerk. [De echte kerk komt er pas in 1923.] In 1887 volgende een Noordelijke Hypotheekbank (pand Aurora Dorpsstraat), een sigarenfabriek en stoomzuivelfabrieken in Elsloo en Steggerda.
Het liep echter allemaal anders dan de ondernemende Verwer zich had voorgesteld. Alleen wat kleine boeren toonden interesse. Friese boeren braken hun woningen in Friesland af en bouwden deze weer op in Zorgvlied en Wateren. Na een sukkelend bestaan vertrokken ze dan meestal weer na enige jaren. Met de industrie lukte het al evenmin. Hij zocht tabaksplanters met kinderrijke gezinnen. De sigaren- en klompenindustrie maakten een korte opgang en een snelle neergang mee. Er stond een veel te grote kerk en een veel te grote school. Tijd om van Zorgvlied een bloeiende parochie te maken, kreeg Verwer niet. Hij overleed op 8 november 1910. In de rouwadvertentie stond overigens weer ‘Zorgvliet’. Verwer liet een gehalveerd landgoed van 250 hectare na met drie villa’s, diverse boerderijen en huizen erop, weides en bouwlanden en wandelbossen.

Brand
In 1905 ging bij een enorme brand 40 hectare bos verloren en wisten soldaten nog net het dorp te redden. Van 1913 tot 1919 was ‘Castra Vetera’ onbewoond. Frederik Wilhelm Ackermann kocht het landgoed in 1919. In 1938 – na de dood van de echtgenote van Ackermann – werd het landgoed van nog maar 40 hectare (was dus ooit 860 hectare) onder de nieuwe naam ‘Castra Vetera’ voor ruim 17.000 gulden doorverkocht aan de familie Pasman uit Den Haag. Deze familie sloopte het vervallen herenhuis. Ackermann werd opzichter rijks werkverschaffing. De inboedel van Castra Vetera werd door Ackermann in 1942 geveild. Ackermann verkocht niettemin in 1952 nog hout uit ‘de bossen van Castra Vetera’.
De impact van Jacobus de Ruyter de Wildt als naamgever van het dorp Zorgvlied is dus relatief groot. En was de zeeheld Michiel Adriaanszoon de Ruyter nooit geboren, dan had het dorp Zorgvlied met die naam vermoedelijk nooit bestaan. Er is een laan naar Jacobus de Ruyter de Wildt vernoemd.
De vraag waarom hij in Boijl begraven ligt, is historisch gezien nog nooit beantwoord. Zorgvlied viel immers onder Diever. Misschien ging hij in Boijl naar de kerk. Zijn (jonk)vrouw Henriëtte Ottoline Clara Elisabeth is na haar overlijden in 1886 in Arnhem niet bijgezet in het imposante deels dus lege graf vlabbij de klokkenstoel. Ze lieten drie zonen na: Jacobus Nicolaas, Willem Jan en Alexander, de latere burgemeester van Smilde.
De twaalfde generatie na Michiel de Ruyter, marineofficier Frits de Ruyter de Wildt, hielp actief mee aan de speelfilm. Zo heeft hij vol trots georganiseerd, dat in de rouwstoet ruim 30 nazaten figureerden. Hij is voorzitter van de Stichting Michiel de Ruyter, die waakt over de nagedachtenis van de zeeheld. Het archief De Ruyter is via hem in 2013 in zijn geheel ondergebracht bij het Nationaal Archief, dat ook al het deel had dat eerder door de familie was verkocht.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
In het artikel van Lourens Loyenga is sprake van een speelfilm.
De grote vraag is natuurlijk om welke speelfilm het gaat.
In de paragraaf ‘Brand’ staat de zin: Van 1913 tot 1919 was ‘Castra Vetera’ onbewoond.
De naam ‘Castra Vetera’ is niet juist, dit moet zijn ‘Huize Zorgvliet’. De nieuwe bewoner Frederik Wilhelm Ackermann gaf de villa de naam ‘Castra Vetera’.
De in het bericht getoonde afbeelding van Huize Zorgvlied/Castra Vetera is gekopieerd van een ansichtkaart die in het begin van de twintiger jaren van de vorige eeuw is uitgegeven

De zeer gewaardeerde bezoeker van ut Deevers Archief, die nog steeds graag artikelen uut de gemiente Deever op papier leest, kan het hier opgenomen artikel ook ten zeerste lezen in hoofdstuk 4 Zorgvlied op de bladzijden 178, 179, 180 en 182 van het op vrijdag 9 juli 2021 uitgegeven boek Fragmenten Uit Het Verleden Van De Vroegere Gemeente Diever, het Magnum Opus van de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever.

De redactie van ut Deevers Archief heeft bijgaand afgebeelde kleurenfoto van het graf van Jacobus Franciscus de Ruijter de Wildt op de kaarkhof van Boijl (Buil) gemaakt op 4 april 2013.

Posted in de Ruiter de Wildt, Landgoed Groot en Klein Wateren, Landgoed Zorgvliet, Lodewijk Guillaume Verwer, Maatschappij van Weldadigheid | Leave a comment

De Maatschappij vurkog ut gestigt mit 1300 bunder

In de Provinciale Drentsche en Asser Courant verscheen op 22 september 1860 de navolgende advertentie over de verkoop van goederen van de in geldzorgen verkerende Maatschappij van Weldadigheid in de gemiente Deever, in de gemeente Vledder en in de gemeente Smilde.

Vaste Goederen
De Maatschappij van Weldadigheid is voornemen, ten overstaan der H.H. Notarissen Servatius te Dwingelo en Tellegen te Smilde, publiek aan den meestbiedende te verkoopen:
1°  Het Gesticht te Wateren,
met al de daarbij behoorende gebouwen en gronden, gelegen onder de gemeenten Diever en Vledder, te zamen eene oppervlakte beslaande van ongeveer 1300 bunders, als:
109 bunders bouwland,
65 bunders weideland,
31 bunders opgaand bosch,
17 bunders hakhout,
83 bunders broekgrond,
72 bunders boekweitveen,
940 bunders heidegrond.
een en ander verdeeld in zeven percelen, zodanig gelegen, dat ieder op zich zelf eene volledige boerderij, met het noodige bouwland en weideland en heideveld tot schapenweide, uitmaakt.
2º  Een gedeelte van het zoogenaamde Appelsche Veld, gelegen tegen de Smilde, onder de gemeente Ooststellingwerf, bestaande voor het grootste gedeelte uit best boekweitveen, en verdeeld in vier en veertig perdeelen, ter grootte van 613 bunders.
3º  Een boerenplaatsje gelegen te Smilde, ter grootte van ongeveer 30 bunders bouw- en weideland en heide verdeeld in 13 perceelen.
4º  Verschillende perceelen heidegrond, in het Dieverveld.

De inzate van Wateren en van de onder Diever gelegene perceelen heide, zal plaats hebben op woensdag den 24sten october, de finale toewijzing op woensdag den 14den november, in het logement te Frederiksoord.
De inzate van den verkoop van het Appelscheveld en het boerenplaatsje te Smilde op vrijdag den 26sten october, de finale toeslag op vrijdag den 16den november, in de Oude Veenhoop te Smilde.

De verdeeling der perceelen is nader omschreven in de verkoopboekjes, waarin de kaarten der te verkoopen perceelen voorkomen en die op franco aanvrage, na den 24sten september, verkrijgbaar zijn bij Heeren Notarissen voornoemd en den Directeur.

De aanwijzing dezer uitgebreide goederen, die uitmuntende schapenweide, een wildrijk jagtveld opleveren, en zeer geschikt zijn om als rentegevend landgoed ontgonnen en met bosch beplant te worden, zal plaats hebben door A. Casper te Groot-Wateren.
Informatiën zijn, behalve bij H.H. Notarissen, te bekomen bij de heer Geraets te Wateren en bij den ondergeteekende.
Frederiksoord, 19 september 1860,
De Directeur der Maatschappij van Weldadigheid,
C.J.M. Jongkindt Coninck

Posted in Maatschappij van Weldadigheid | Leave a comment

Hoe ai’j könt boerk’n op aarme grond

Jan Hessel van Wolda werd geboren op 3 oktober 1790 in Midwolde (Midwolle). Hij trouwde op 10 juli 1825 in Vledder met Roelofjen Eleveld. Roelofjen Eleveld is in 1798 geboren. Zij is op 1 maart 1882 op 83-jarige leeftijd overleden in Arnhem. Op 22 augustus 1831 werd Henderica Johanna van Wolda op Woater’n geboren.
Jan Hessel van Wolda gaf al een aantal jaren les aan de hoofdschool van Vledder, toen in 1818 de eerste kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid werd opgericht. Hij ging in zijn vrije tijd van vier uur ’s middags tot zeven uur ’s avonds ook les aan de openbare lagere school (rijksschool) in Frederiksoord. Hij was schoolmeester aan de hoofdschool van Vledder van 1812-1824 en schoolmeester aan de openbare lagere school (rijksschool) in Frederiksoord van 1818-1824.
In 1823 werd op Woater’n het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding der Maatschappij van Weldadigheid opgericht.
Op 15 juli 1824 gaf hij het schoolmeesterschap van de hoofdschool van Vledder op om geheel in dienst van de Maatschappij van Weldadigheid te treden als adjunct-directeur voor het magazijn en voor het toezicht op het lager onderwijs in de koloniedorpen en de gestichten.
In 1831 werd hij aangesteld als instituteur van het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding der Maatschappij van Weldadigheid op Woater’n. Zijn jaarsalaris bedroeg f 1000,- op 15 juli 1832. Hij genoot een toelage van f 200,- per jaar voor het toezicht op het lager onderwijs in de koloniedorpen en de gestichten.
Jan Hessel van Wolda is overleden op 21 april 1844 op Woater’n. De redactie heeft de begraafplaats van Jan Hessel van Wolda nog niet kunnen achterhalen.
In de Opregte Haarlemsche Courant van 25 april 1844 verscheen het navolgende overlijdensbericht:
Instituut te Wateren, 21 april 1844. Heden middag verloor ik, door den dood, aan eene hevige ziekte, mijnen geliefden Echtgenoot J.H. van Wolda, hoofd van dit gesticht en van het Onderwijs in de Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid, zijn leven was Gode gewijd, het sterven zij hem gewin. 
R. Eleveld. Weduwe van Wolda.

Blijkbaar werd het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding der Maatschappij van Weldadigheid te Wateren ook wel Gesticht van Opvoeding voor den Landbouw der Maatschappij van Weldadigheid of ook wel Kweekschool voor den Landbouw der Maatschappij van Weldadigheid genoemd. Ook werd wel de naam Instituut voor de Opvoeding der Koloniale Ambtenaren gebruikt.

Op 12 juni 1841 verscheen in de Opregte Haarlemsche Courant het volgende bericht:
Bij J. Oomkens, te Groningen, is gedrukt:
Beknopte Schets van den Landbouw in min vruchtbare streken. Een Leesboek voor jonge lieden en kinderen ten Platten Lande, door J.H. van Wolda, Instituteur aan het Gesticht van Opvoeding voor den Landbouw der Maatschappij van Weldadigheid, te Wateren. Tweede druk, á 20 Cents.
Deze tweede druk verschijnt, zonder dat van den eersten eene algemeene verzending heeft kunnen plaats hebben, dewijl deze door den algemeenen bijval direct verdeeld is geworden.

Instituteur is een Frans woord en betekent gewoon lesgever, onderwijzer, leraar of schoolmeester. Iemand die een leesboek boek schrijft voor zeker niet-Frans sprekende jonge lieden en kinderen van arme en weinig geletterde boeren op de voor een groot deel nog niet ontgonnen zandgronden in het oosten en noorden van het land, zou zichzelf niet instituteur, maar gewoon schoolmeester of hoofdmeester moeten noemen.

J.H. Siddré gaf in 1853 in Utrecht een herdruk uit van de tweede druk van het hiervoor genoemde boek onder de titel:
Beknopte schets van den Landbouw in min vruchtbare streken. Een Leesboek voor jonge lieden en kinderen ten Platten Lande, door J.H. van Wolda, Instituteur aan de Kweekschool voor den Landbouw der Maatschappij van Weldadigheid, te Wateren.
Het uit vier paragrafen bestaande tweede hoofdstuk met de titel ‘Beschouwing van den landbouw in min vruchtbare streken’ luidt als volgt:
Paragraaf 1
De oude bouwakkers liggen meestal hoog, op de zoogenaamde essen, onmiddellijk bij de dorpen en gehuchten, terwijl de groenlanden in eene andere buurt en veel lager gelegen zijn.
Om de gezelligheid der menschen zijn de huizen, van ouds her, tamelijk digt bij elkanderen gebouwd, met eenige kampjes land, daarnevens, opdat er bij huis tuinvruchten zouden kunnen worden verbouwd, en het rundvee een gedeelte van den dag, of ook wel een gedeelte van den zomer, geweid. Vele der afgelegene groenlanden geven van nature gras, en van daar, dat men zulk land natuurlijk groenland noemt.
De koeijen en schapen komen des avonds te huis en gaan des morgens weer naar de weide. Dit te huis halen wordt gedaan om den mest, die op de hooge bouwlanden volstrekt onontbeerlijk is. De bouwlanden liggen onder elkanderen verstrooid. Elke boer heeft doorgaans bouwland vooraan en ook achteraan op de esse. De bouwakkers zijn zeer verschillend in grootte. Sommige zijn één schepel land, andere twee, drie, vier en meer schepels groot. Die vóóraan op de esse, en dus het digtst bij huis, gelegen zijn, zijn meestal de beste.
Ieder dorp of gehucht heeft één of meer schaapherders, die eene gansche kudde, zelfs tot 1000 toe, met eenen hond, hoeden en oppassen. Ook zijn er plaatsen, waar iedere boer, wegens de afstand zijner woning van andere, zijne eigene schapen doet hoeden.
Hier en daar worden ook nog gemeene weiden voor het jongvee gevonden, dat is groenland en heideveld door elkander, bontland genaamd, waar de jongbeesten van het dorp of gehucht geweid en opgepast worden.
Paragraaf 2
Behalve het schadelijke, dat de ligging der landelijke eigendommen, door elkanderen, heeft, is daarin ook eenig goeds gelegen. En het is vooral de naijver der menschen, die hier gunstig werkt. Ieder wenscht zijne granen en ook zijne schapen en koeijen, boven die zijner naburen, te doen uitmunten. Daartoe wendt hij alle pogingen aan, zoo met zijn land te mesten, als het vee te voederen.
Het huishoudelijke wordt met overleg en met de meeste zuinigheid behartigd, anders zouden de landlieden niet kunnen bestaan, veel minder nog tot eenige welvaart komen. Algemeen wordt er niets nutteloos uitgegeven. Men beschouwt de dienstboden, knechten en meiden, indien dezelve eerlijk en trouw zijn, als leden van hetzelfde huisgezin, doch geeft hun, behalve kleeding en kost, geene hooge loonen. De kinderen, die al heel vroeg onderwezen en met de godsdienst bekend gemaakt worden, leeren van jongs af aan bezig te zijn, zelfs vóór en tusschen de schooltijden, hetwelk hen als van zelf aan den arbeid gewent, en de gewoonte toch is eene tweede natuur.
Paragraaf 3
Zijn de hofsteden of boerderijen daarentegen zóó aangelegd, dat de landerijen rondom het huis en alle aan elkanderen gelegen zijn, dan is dat voor het vee en den landbouw veel voordeeliger. De spreekwoorden: verre van zijn goed, is nabij zijne schade, en: land bij huis heeft eene dubbele waarde, gelden overal, maar ook hier.
Zoo heeft het vee dan ook minder te loopen, geniet het naauwkeuriger toezigt, meerderen tijd tot eten en rust, en verliest minder mest op den weg of op het veld. De mest behoeft niet zoo ver vervoerd te worden, de paarden kunnen derhalve meer doen en de bebouwde akkers zijn meer onder het gezigt. Is het nodig, dat de granen en andere veldvruchten gewied of schoon gemaakt worden, dan is men er digt bij en behoeft geenen tijd te verloopen. Is het hooiland nabij huis gelegen, dan krijgt het veel gemakkelijker eenigen mest, waardoor het grasgewas veel vermeerderd wordt en eene veel hoogere waarde verkrijgt; – en zoo hiertoe al geenen mest voorhanden mogt zijn, er wordt dan ten minste op gewerkt, en al bestond ook dat werk alléén in het overaarden van slootaarde of aarde uit greppen of andere grond, ook dit brengt reeds vele voordelen aan. Bestaat een stuk lands uit verschillende aardsoorten, bij voorbeeld is er op de ééne plaats leem, op eene andere veen, op eene derde alleen zandgrond, dan ondergaat het land eene groote verbetering, zoo de sloot- en grepaarde altijd op eene andere soort van grond gebragt wordt. Of wel, is er in de nabijheid van een stuk lands eene andere aardsoort gemakkelijk te krijgen, dan mag men zich de moeite van het er over te brengen wel getroosten: wijl zand op veen, en veen op zand, en leem op die beide zeer veel tot de meerdere vruchtbaarheid van het land toebrengt.
Paragraaf 4
Uit de verschillende bewerkingen van het land, de mindere of meerdere vlijt daar aan besteed, de betere of slechtere voeding van het vee, leert men den grond en het bestaan der huisgezinnen kennen. Heerscht er orde, worden alle dingen met overleg gedaan, is men ijverig en getrouw, dan woont er ook algemeen welvaart, voorspoed en zegen; terwijl daarentegen dáár, waar men des morgens lang slaapt, niet gaarne veel doet, en om zoo te spreken: Gods water over Gods akker laat loopen, bijna altijd armoede en schraalheid gevonden wordt, zowel voor de menschen als voor het vee, dat de Schepper aan de menschelijke zorg heeft toevertrouwd. Het bekende spreekwoord: armoede in de stal, armoede overal, wordt door alle landlieden nog niet genoeg geloofd, of liever er wordt nog geene moeite genoeg gedaan, om het nuttige rundvee ruim en goed te voeden: want welgevoed vee geeft vetten mest, terwijl schraal gevoed vee, magere beesten, ook minder krachtigen mest geeft.
Het vee geeft in volle ruimte alles terug, wat hetzelve ontvangt, zoowel aan zuivel als aan mest. Het eerste brengt geldelijke voordeelen aan, en de laatste maakt het land bekwaam, om rijken oogsten te geven. Beiden zijn van even veel belang.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
In de paragrafen 1 en 2 geeft instituteur Jan Hessel van Wolda zijn visie op het reilen en zeilen in een Drents esdorp.
Met name de inhoud van de derde paragraaf is belangwekkend. Met enige goede wil is Jan Hessel van Wolda op basis van zijn uiteenzetting in de derde paragraaf te beschouwen als de lokale uitvinder van de ruilverkaveling. Met zijn ideeën over het verhogen van de doelmatigheid van de werkzaamheden binnen een boerenbedrijf was hij zijn tijd ver vooruit.
In zijn geheel komt de beschouwing van den landbouw in min vruchtbare streken van de niet-landbouwkundig geschoolde instituteur Jan Hessel van Wolda erg prekerig en belerend over, de tekst lijkt niet zo erg geschikt voor jonge lieden en kinderen op de Drentse zandgronden.
Het is bij de Hoge Dames en Heren Van De Voorkant Van Het Ontegensprekelijke Gelijk Van De Gemeente Westenveld an de aandere kaante van de
Deeverse bos aan te bevelen, een straat, een steeg, een weg, een zandweg, een rijwielpad, een ruiterpad, een bospad, een boslaan, een plein of een park op Zorgvlied te vernoemen naar Jan Hessel van Wolda, eerste instituteur van het Gesticht van Opvoeding voor den Landbouw der Maatschappij van Weldadigheid op Woater’n.
De ruimte vóór de vier huisjes naast het gebouw van de rooms-katholieke geloofsgemeente zou bijvoorbeeld Jan Hessel van Wolda Hof kunnen worden genoemd.

Reactie van Carol Jan Klok van 23 december 2018
Beste mensen, De tekst van het boekje van Jan Hessel van Wolda is in zijn geheel te lezen op books.google.nl. Enige tijd geleden heb ik nog een exemplaar van het boekje, dat is gedrukt in 1840, kunnen aanschaffen.

Abracadabra-1630Abracadabra-1629Abracadabra-1620

Posted in Boer'nlee'm, Boermarke, De aandere kaante van de Deeverse bos, Maatschappij van Weldadigheid, Woater’n | Leave a comment

Vukoop van Klein en Groot Woater’n en Zorgvliet

In de Provinciale Drentsche en Asser Courant verscheen op 16 september 1871 het volgende bericht over de verkoping van het  landgoed Klein- en Groot Wateren en het landgoed Zorgvlied. 

Westhoek van Drenthe, 15 september
Die dagbladen leest en de advertenties niet onopgemerkt voorbijgaat, zal misschien wel de aandacht gevestigd hebben op de belangrijke verkoopingen van gronden, die in de laatste weken geannonceerd zijn.
Tot de meest uitgebreide verkoopingen behoorde voorzeker die van Klein- en Groot Wateren en Zorgvlied, respectievelijk in eigendom behorende aan de h.h. van Gelder van Delft en wijlen de Ruijter de Wildt, wiens familie het landgoed nog bewoont.
Deze goederen zijn te zamen ongeveer 1400 hectaren groot en grootendeels gelegen onder de gemeente Diever.
Vóór 1859 behoorden zij in eigendom aan de Maatschappij van Weldadigheid en was er het opvoedings-instituut gevestigd van een 70tal jonge lieden uit de koloniën dier Maatschappij, welke daar een meer speciaal onderwijs ontvingen in den landbouw en aanverwante vakken.
Sedert die 12 jaren hebben er veranderingen en verbeteringen plaats gevonden, waardoor het oude instituut te Wateren en annexen bijna niet te herkennen is.
Vele gebouwen, waaronder een fraai heerenhuis, boerenwoningen en schapenstallen zijn er gebouwd, wegen en bosschen aangelegd, bouw- en weiland aangemaakt, ’t geen niet weinig tot de welvaart der arbeidende klasse in deze streken bijgedragen heeft.
De heer Enger van Arnhem was kooper van Groot- en Klein Wateren; het verheugt ons te kunnen melden dat ook Zorgvlied thans zijn eigendom is.
Hebben de h.h. de Ruijter de Wildt en van Gelder veel bijgedragen om de arbeidende klasse in den winter werk te verschaffen, er bestaat hoop dat ook de heer Enger dit voetspoor zal volgen.
Onze Drentsche heidestreken zijn helaas nog maar te onbekend en wachten slechts op kapitaal, maar ook op kennis om voordeelig geëxploiteerd te worden. Veel mislukkingen zijn te wijten aan het ontbreken van een of beide dier factoren. Dat het den heer Enger gegeven zij door de vereeniging van beiden een goed geheel te vormen, wordt in deze streken hartelijk gewenscht.
De koopsom van Klein- en Groot Wateren bedroeg plusminus f. 100.000, die van Zorgvlied (met inbegrip van het kapbare houtgewas) is ongeveer f. 73.000.

Posted in de Ruiter de Wildt, Huize Zorgvliet, Landgoed Groot en Klein Wateren, Landgoed Zorgvliet, Maatschappij van Weldadigheid | Leave a comment

De Maatschappij hef sien laand op Woater’n vurkogt

In de regionale Provinciale Drentsche en Asser Courant van 22 november 1860 verscheen het volgende korte bericht over de verkoop van goederen van de noodlijdende Maatschappij van Weldadigheid op Woater’n.

Gisteren heeft de finale veiling van de goederen der Maatschappij van Weldadigheid te Wateren plaats gehad; zij zijn gebracht op de som van f. 52.905,50 en getrokken door de heeren de Ruyter de Wildt te Amsterdam en van Gelder te Leiden, die deze goederen dadelijk onder elkander hebben verscheiden, en, naar men zegt, de cultuur daarvan met kracht ter hand willen nemen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Op 21 november 1860 kwam op Woater’n een einde aan de aanwezigheid van de Maatschappij van Weldadigheid.
Op Zorgvliet en op Woater’n herinnert niets aan deze particuliere organisatie.
De redactie stelt bescheiden voor de openbare ruimte aan de Dorpsstraat tegenover het bedrijf Villa Nova om te dopen tot Maatschappij van Weldadigheid brink of een straat in een eventueel uitbreidingsplannetje van Zorgvliet de naam Laan van de Maatschappij van Weldadigheid te geven.

Posted in de Ruiter de Wildt, Maatschappij van Weldadigheid, Woater’n | Leave a comment

Ut Instituut veur de Landbouw op Klein Woater’n

In 1860 kwam het einde van het Instituut voor den Landbouw op Klein Wateren, toen kwam een einde aan een merkwaardige episode in het Nederlandse landbouwonderwijs. Het volgende artikel van ir. J.D. Dorgelo over het Instituut voor den Landbouw van de Maatschappij van Weldadigheid op Klein Wateren verscheen in het Jaarboek 1861 van de Maatschappij van Weldadigheid.

Het Instituut voor den Landbouw te Wateren
De Maatschappij van Weldadigheid heeft sinds de stichting van de koloniën in 1816 steeds zeer veel aandacht besteed aan het onderwijs. De kinderen van 5 tot 12 jaar waren leerplichtig, uitgezonderd die van 10 tot 12 jaar in de maanden mei, september en oktober in verband met het aardappelpoten en -rooien. Verder mocht in de vrije koloniën één kind per gezin van 1 april tot 1 november thuis zijn als koehoeder. De schooltijden waren van 10.00-12.00 uur en van 14.00-16.00 uur, gedurende vijf dagen per week.
De jongelieden (13- en 14-jarigen) waren bovendien verplicht de avondscholen te bezoeken van 18.00-20.00 uur; de jongens op maandag, woensdag en vrijdag, de meisjes op dinsdag en donderdag [1]. Dit avondonderwijs is te beschouwen als voortgezet onderwijs. Andere mogelijkheden tot het volgen van voortgezet onderwijs, zoals vakonderwijs, waren er toentertijd nog niet,
totdat in 1823 het Gesticht van Opvoeding te Klein Wateren in de gemeente Diever ging functioneren. Zie afbeelding 1.
Over de doeleinden van de opleiding aldaar liepen de meningen uiteen. In het het jaarverslag van de Maatschappij over 1822 werd vermeld, dat men zou beginnen 50-100 koloniale kinderen op te leiden tot wijk- en sectiemeesters en onderdirecteurs, etcetera, dus tot ambtenaren bij de Maatschappij.
De meest begaafde kinderen werden uitgekozen om eene meer volkomene opvoeding van een volledig onderwijs in den landbouw op de daarvoor bestemde gronden te ontvangen [2].
Men speelde echter ook wel met de gedachte, dat Wateren een meer dan zuiver interne betekenis voor de Maatschappij zou kunnen krijgen. Met name Jan Kops was hiervan een voorstander. In zijn verslag over de toestand van de koloniën, hoofdzakelijk aan de landbouw gewijd, schreef hij in 1823 [3]:
‘Dit gesticht, zoo als ik aan den Heer Generaal en den daartoe bestemden Direkteur, den Heer Mulder, breeder heb te kennen gege-ven, wenschte ik mede dienstbaar te zien gemaakt aan de algemene belangen van den Nederlandschen Landbouw: immers dat daar ook jongelingen gevormd wierden tot arbeiders en opzieners, die met de betere wijze van landbouw bekend, met de schadelijke vooroordelen der landlieden niet bezet, en in het gebruik van de beste werktuigen ervaren zijnde, gretig zullen gezocht worden door verlichte landbouwers, die gaarne het oude verkeerde spoor willen verlaten, maar door gebrek aan kundige werklieden of opzieners hiervan worden afgeschrikt, of het begonnen werk uit dezen hoofde moeten laten steken. Zulke jonge lieden zouden alzoo te allen tijde van een goed bestaan verzekerd zijn.’

Inderdaad beoogde men een Opvoedings-Instituut voor den Landbouw daar te stellen, waarvan tot nu toe in ons vaderland geen voorbeeld bestaan heeft [4]. Ofschoon bij het Instituut voor den Landbouw wel enkele landbouwkundige proeven zijn genomen, is het echter nooit een modelschool geweest in de ware zin van het woord. Het bestuur van de Maatschappij zette in het jaarverslag over 1828 openlijk uiteen waarom zij, die dáár een model zoeken eener landbouwkundige school, die meer bijzonder, tot het nemen van proeven en het oplossen van geschillen in het landbouwkundige bestemd zouden zijn, met de eigenlijke bedoeling van dit gesticht niet bekend schijnen te wezen.
Men maakte deze opmerkingen opdat de toestand van dat gesticht niet verkeerd zoude worden beoordeeld en wij geen grooteren
dunk van hetzelve zouden geven dan het inderdaad verdient.
Het hoofddoel van het Instituut voor den Landbouw is steeds geweest de opleiding van jongelui tot opzichters en zetboeren in Dienst van de Maatschappij. Leerlingen van buiten de koloniën werden dan ook niet toegelaten, zodat de instelling van beperkte betekenis is gebleven. Ook als vormingscentrum voor toekomstige ambtenaren voldeed het Instituut voor den Landbouw slechts
ten dele, doordat de meeste jongens de Maatschappij verlieten, hoewel deze doorgaans beter terechtkwamen dan de kinderen uit de andere koloniën. In 1834 constateerde de commissie tot opneming van de toestand der koloniën na haar inspectie dan ook:
Het schijnt, dat het doel der instelling niet geheel bereikt wordt. Een soortgelijk geluid liet de commissie horen, die de koloniën in 1838 inspecteerde. Als kweekschool voor toekomstige opzichters scheen Wateren geenszins al dat nut te hebben daargesteld, hetwelk men zich daarvan bij de oprigting heeft voorgesteld. De commissie adviseerde meer te letten op de natuurlijke aanleg van de leerlingen en de zekerheid, dat zij in dienst van de Maatschappij zouden treden. In 1860 werd het Instituut voor den Landbouw te Wateren opgeheven in verband met de jaarlijkse financiële tekorten van ongeveer 5000 gulden. De kwekelingen ontvingen een minder kostbare opleiding in de landbouw te Frederiksoord.
De verkoop van het gehele gebied Wateren en omgeving, groot 2000 hectare, grotendeels nog heideveld, bracht netto 78.000 gulden op. Dit bedrag moest voorzien in de behoefte aan bedrijfskapitaal na de reorganisatie van de Maatschappij in 1859 [5]. Het Instituut voor den Landbouw met naastgelegen gronden ter grootte van 500 hectare kwam in handen van J.F. de Ruyter de Wildt, een nazaat van Michiel Adriaanzoon de Ruyter [6]. Deze gaf zijn buiten de naam Zorgvlied, de huidige naam van het dorpje, dat bij het voormalige Instituut voor den Landbouw is ontstaan. Nadien is het landgoed verscheiden malen van eigenaar veranderd.

De inrichting van het Instituut voor de Landbouw
In 1823 werd te midden van een heideveld, dat de Maatschappij van Weldadigheid had gekocht in de Marke van Diever en Wateren, een gebouw opgericht dat bestond uit twee woonzalen en een school, capaciteit 75 leerlingen, een keuken, een woning voor de zogenaamde instituteur en een woning voor de onderdirecteur-boekhouder. Verder verrezen er een washuis en een broodbakkerij, alsmede een boerderij, waarop de onderdirecteur van de landbouw van de Maatschappij woonde. Deze boerderij bevatte stalruimte voor 25 stuks rundvee en vier paarden, terwijl drie afzonderlijke hokken 400 schapen en enige varkens konden herbergen. Tenslotte behoorden tot de boerderij enkele gereedschaps- en werktuigenloodsen en een graanschuur [7]. Volgens het jaarverslag over 1823/24 was van de 100 morgen [8] bij het Instituut van Opvoeding in het voorjaar van 1824 reeds 20 á 25 morgen ingezaaid, terwijl in hetzelfde jaar nog een grote uitbreiding van de oppervlakte cultuurgrond was te verwachten. Het verslag van 1826/27 meldde, dat 42 morgen te Wateren was ontgonnen.

Het onderwijs te Wateren
In de geschiedenis van het onderwijs te Wateren zijn drie perioden te onderscheiden. De eerste strekt zich uit van de oprichting tot 1832. In deze jaren berustte de leiding bij een oud-leerling van het instituut van Fellenberg (Zwitserland), een geestverwant van Pestalozzi. Het onderwijs moet naar toenmalige maatstaven modern (verlicht) zijn geweest, hetgeen strookte met de bedoeling van Wateren een modelschool te maken. In 1831 werd de eerste directeur overgeplaatst en tevens een aanmerkelijke
uitbreiding gegeven aan de oppervlakte cultuurgrond, die bij het Instituut behoorde. Ook stichtte men een veevokkerij ten dienste van de Maatschappij.
Een gevolg hiervan was, dat het theoretische onderwijs in het gedrang kwam en werd beperkt tot enig avondonderwijs in elementaire vakken, die met de landbouw weinig verband hielden. Deze situatie duurde voort tot ongeveer 1851.
De laatste te onderscheiden periode (1851-1860) kenmerkte zich door meer afwisselend praktisch onderwijs overdag en op een hoger peil staande avondlessen. Op 20-jarige leeftijd konden de leerlingen nog 1 à 2 jaren als boerenknecht worden geplaatst op de grote boerderijen te Veenhuizen, die behoorden bij de aldaar door de Maatschappij opgerichte wezengestichten en het bedelaarsgesticht.
Dat het Instituut voor den Landbouw te Wateren niet beantwoordde aan de gestelde doeleinden, blijkt uit de door de ontslagen leerlingen verrichte werkzaamheden. Fabius vermeldt [9], dat in de periode 1831 tot en met 1840 van de 145 ontslagen jongens slechts 18 een betrekking in de koloniën waren gaan vervullen. Het aantal vacante plaatsen bij het bestuur van de koloniën is in
deze tien jaar ongetwijfeld groter geweest. Verreweg de meeste oud-leerlingen van het Instituut vertrokken echter naar de gewone maatschappij. Zesendertig jongens werden boerenknecht, vijfentwintig gingen in de steden werken en twee bij de binnenscheepvaart, terwijl niet minder dan zevenenvijftig jongens beroepsmilitair werden, te weten één officier, zes onderofficieren, veertien korporaals, één schermmeester en vijfendertig fuseliers. Slechts ongeveer éénderde van de kwekelingen vond een werkkring in de landbouw, zodat het Instituut ook in dit opzicht van beperkte betekenis was.
Niettemin pleitte de toenmalige directeur van de Maatschappij, die bijna dertig jaar in de koloniën had gewerkt, in april 1859 in een brochure voor het behoud van het Instituut voor den Landbouw [7]. Na hun opleiding kregen de meeste leerlingen volgens hem een gunstige plaatsing: Van Konijnenburg noemde nog betrekkingen bij het onderwijs en als huisbediende. Hij ontving vele verzoeken tot toelating en gaf als bijlagen enkele uittreksels uit brieven van ontslagen kwekelingen, die gedurende zes jaar in Wateren waren opgeleid. Ondanks deze pogingen tot voortbestaan van het Instituut voor den Landbouw besloot de Maatschappij tot verkoop van Wateren en omgeving. In 1860 kwam het einde van het Instituut voor den Landbouw, dat tevens de afsluiting betekende van deze merkwaardige episode uit de geschiedenis van het landbouwonderwijs in Nederland.

Noten
[1]
De Vriend des Vaderlands, maandblad der Maatschappij voor Weldadigheid, 1830, bladzijde 151.
[2]
De Star, Eerste maandblad der Maatschappij voor Weldadigheid, Vijfde jaargang, 1823, bladzijde 946.
[3]
De Star, Eerste maandblad der Maatschappij voor Weldadigheid, Vijfde jaargang, 1823, bladzijden 942 en 943.
[4]
De Star, eerste maandblad der Maatschappij voor Weldadigheid, Zesde jaargang, 1824, bladzijden 789.
[5]
Mr. W. J. van Welderen Baron Rengers: Overzicht van het beheer der Maatschappij van Weldadigheid, ná de reorganisatie van 1839, 1893, bladzijde 7.
[6]
Het landgoed Zorgvlied van den heer J.F. de Ruyter de Wildt. In: Staatscourant, jaargang 23, 2 oktober 1869, nummer 42, bladzijde 174.
[7]
J. van Konijnenburg. De toestand der vrije koloniën en het Instituut te Wateren bij de afscheiding der gestichten van de goederen, Meppel, 1859.
[8]
Eén morgen = 0,855 hectare.
[9]
F.W. Fabius. De Maatschappij van Weldadigheid in hare werking, strekking en geldelijken toestand. Amsterdam, 1841.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
In het op vrijdag 9 juli 2021 uitgegeven Magnus Opus Fragmenten Uit Het Verleden Van De Vroegere Gemeente Diever van de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever is in het hoofdstuk Zorgvlied op bladzijde 186 ook een afbeelding van een exemplaar van de hier afgebeelde tekening opgenomen.

Afbeelding 1
Het Instituut voor den Landbouw op Klein Wateren (thans Zorgvlied) functioneerde als een Gesticht van Opvoeding van de Maatschappij van Weldadigheid. Het Instituut bestond in de periode 1823-1860.

Posted in Maatschappij van Weldadigheid, Tiekening, Verdwenen object, Woater’n | Leave a comment

Eerste herten in 1882 gezien in het Deeverzaand

Op 31 januari 1882 verscheen in de rubriek Binnenlandsch Nieuws van de krant Het Nieuws van den dag (kleine courant) het volgende merkwaardige bericht.

Als een bijzonderheid kan worden vermeld, dat zich op de gronden der Maatschappij van Weldadigheid, in de gemeente Vledder gelegen, en in het nabijgelegen Dieverzand, sedert eenigen tijd herten hebben vertoond. Tot dusver had men nog nooit van de aanwezigheid van dat soort wild in die streken vernomen.

Posted in Deever, Maatschappij van Weldadigheid | Leave a comment

Grote bosch- en heidebraand op Zorgvliet en Woater’n

In het Nieuwsblad van Friesland: Hepkema’s courant van 5 augustus 1905 verschenen de volgende drie berichten over een grote bos- en heidebrand te Zorgvlied en Wateren.

Grote Bosch en Heidebrand te Zorgvlied en Wateren
ZORGVLIED, 2 augustus.
Hedenmorgen omstreeks 10 uur zag men in westelijke richting een zware rookwolk opstijgen. Aanvankelijk dacht men aan een gewoon heidebrandje, doch weldra zag men over een groote oppervlakte een vuurgloed, die zich ernstig liet aanzien.
Door den wind meer en meer voortgedreven, bereikten de vlammen weldra de dennenbosschen, deels toebehoorende aan de Maatschappij van Weldadigheid, deels aan Mr. L.G. Verwer alhier, zoodat men vreesde dat ook huizen en op het veld staande granen door het felle vuur aangetast zouden worden. Dit zou ongetwijfeld zijn gebeurd, wanneer niet krachtige hulp was toegesneld. Een paar afdeelingen soldaten, onder leiding van officieren, kwamen uit het kamp te Diever met schoppen en bijlen te hulp en aan hen is het blusschingswerk hoofdzakelijk te danken. Op verschillende punten werden loopgraven aangebracht en op sommige plaatsen werden gangen door de bosschen gehakt. Ook werden door de Maatschappij van Weldadigheid met een met vijf ossen bespannen groote ploeg groote geulen geploegd om het vuur binnen zekeren kring te houden.
Vele boeren en arbeiders brachten hun have en goed zoo goed mogelijk in veiligheid. Een akker aardappelen verschroeide en ook een partijtje nog op ’t veld staande rogge werd aangetast. Eene woning, welke vuur vatte, wist men nog te behouden. Een militair bekwam ernstige brandwonden aan het been. Hij werd voorloopig alhier verbonden en is daarna per rijtuig naar het kamp teruggevoerd.
Het is nu 10 uur ’s avonds. Ik word weer opgeroepen. Men zegt, dat het vuur opnieuw is uitgebroken.
(Tot op zeer verren afstand is deze brand te zien geweest. Midden over dag kon men op het vrije veld bij Heerenveen en zelfs tusschen Grouw en Wartena ver in het Oosten en Zuidoosten dikke rookwolken zien opstijgen. Redactie)

Later bericht
ZORGVLIED, 3 augustus
Nog altijd is het gevaar voor ons dorp niet geheel geweken. Den geheelen nacht en ook hedenmiddag woedde het vuur nog door, hoewel men ijverig met het blusschingswerk door gaat, terwijl het terrein voortdurend bewaakt wordt door militairen en birgers.
De militairen, die gisteren zoo vlug en vaardig loopgraven maakten, waardoor Wateren voor verder vuur bevrijd bleef, waren onder bevel van Kapitein Thomson.
In sommige huizen blijft nog de inboedel etc. gepakt. Voor Zorgvlied is heden de wind gunstiger geworden. Over een uitgetrektheid bosch en heideveld van minstens een half uur lengte en breedte heeft het vuur zich brandende en smeulende nu reeds verbreid. Veel schoons gaat verloren. Men hoopt echter door waken en werken ons dorp vrij te houden.
Naar men mededeelt is de brand ontstaan door onvoorzichtigheid van twee personen, die in het waren te plaggensteken en de slechte gewoonte volgden om in het open veld hunne koffie te koken. Door den Rijksveldwachter Dijkermans moeten ze reeds in verhoor zijn genomen en, naar we vernemen, hebben ze erkend, dat op boven omschreven wijze de brand was ontstaan.
Uit Frederiksoord schrijft men ons, dat ongeveer 40 H.A. is afgebrand en dat voor de Maatschappij van Weldadigheid de schade geschat wordt op f. 4000.

Wat een soldaat ons van den boschbrand vertelde.
LEEUWARDEN, 3 Augustus.
Uit het kamp tusschen Wapse en Diever zijn heden morgen alhier gearriveerd met een extra trein van Steenwijk een 700 man soldaten, na een verblijf van 10 dagen aldaar. Opgewacht dooreen breede schare nieuwsgierigen, ging het met de muziek voorop in optocht naar de kazerne, waar een welverdiende rust werd gevonden. Vierdehalf uur toch hadden de manschappen van morgen moeten marcheeren om aan hot station Steenwijk te komen, terwijl de meesten ook gisteren een zwaren werkdag hadden gehad, ’t Was de verjaardag van H.M. de Koningin-Moeder, die met het houden van volksspelen gevierd zou worden, doch om middag kwam de tijding van een geweldigen heide- en boschbrand onder Zorgvlied en Wateren en kapitein Thomson verzocht zijn bataillon hulp te verleenen, waaraan eenparig bereidwillig gevolg werd gegeven. Een der manschappen deelde ons dienaangaande het volgende mede.
Om halftien moet onder Frederiksoord de brand zijn ontstaan tengevolge van een koffievuurtje van een paar arbeiders, werkzaam in het veld. Aangewakkerd door den stevigen wind, verbreidde zich het vuur met een verbazende snelheid. Aller gemoederen in wijden omtrek vervuld van angst en zorg. De gevolgen waren niet te overzien en het volk stond machteloos. Zo werd der soldaten hulp ingeroepen en trok het gehele bataillon van Thomson, onder diens leiding derwaarts. Gewapend met schoppen, kwamen na een geforceerden marsch van ongeveer vijf kwartier ter plaatse bij de vlammenzee, die pas een groot dennenbosch, geschat op wel 40 hectare, had aangetast, dat met zijn hooge, droge heide onder de stammen, dan ook totaal is verloren gegaan. Het was niet meer te behouden en voor den wind lagen weer andere uitgestrekte bosschen en er stonden huizen die bedreigd werden, evenals Zorgvlied met zijn omgeving, eigen aan de familie Verwer.
Al een paar uur gaans had de brand zich uitgestrekt en groote schade aangericht. Fluks begonnen we met man en macht in goede orde een geul te graven, een paar honderd meter vóór de snel naderende vlammen, die zich ook zijwaarts voortplantte. Bij ’t graven der geul, werd naar de zijde van den te bekampen vijand de heide in brand gestoken, zoodat de vlammen tegen elkander ingingen en het vuur geen voedsel meer vond, om vóór den wind verder te gaan.
Wel ging het zijwaarts af, en wat daar in de verte gedaan werd door burgers, weet ik niet, doch ons gelukte het na een inspannenden arbeid van eenige uren den voortgang van den brand te stuiten. Een uitgestrekt bosch voor ons en wat daarachter lag werd door ons behouden. Naar mijne berekening hebben we met ons bataillon van klein 400 man van ’s middags goed twee uur tot ’s avonds bijna zeven, een geul gegraven van pl.m. 20 minuten gaans.
Toen was het gevaar zoo goed als geweken en hebben manschappen van het andere bataillon nog dienst gedaan. Ook heb ik een ploeg met vier ossen aan het reddingswerk zien deelnemen.
Heden in de kazerne werd ons medegedeeld, dat een gift, van f 100 was ingekomen, waarvan ik 29 cnt als mijn rechtmatig deel heb ontvangen. Dat is betrekkelijk weinig, doch om geld was het niet begonnen alleen de attentie mag worden gewaardeerd. Een der soldaten heeft zijn voeten gebrand en zou in het kamp zijn achtergebleven.
Van het kamp zelf hoorden we dat het veel grooter is en beter drinkwater heeft, dan dat te Mildam en dat het direct weer in orde wordt gemaakt voor de ontvangst van een 1500 manschappen in September.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief

Posted in de Kaamp op de Oeren, Lodewijk Guillaume Verwer, Maatschappij van Weldadigheid, Wapse, Woater’n, Zorgvliet | Leave a comment