Category Archives: ’t Noave

Iene knolle steel’n is net so aarg as 100 gull’n steel’n

De Stichting Openbare Bibliotheek Diever en de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever hebben in november 1998 het onvolprezen boekwerkje ‘Dievers Geschrief II’ in eigen beheer uitgegeven. Het boekje is gedrukt door Drukkerij Roelf (Roef) van Goor an de Kruusstroate in Deever. Het was een boekwerkje voor en door inwoners van Diever en omgeving.
In het boekwerkje staat op de bladzijden 10, 11 en 12 een nogal ingekorte en daardoor onvolledige versie (zie afbeelding 2) van het navolgende artikel van Klaas Hessels over zijn jeugd op ’t Noave. Het volledige artikel is ook gepubliceerd in het papieren blad Opraekelen 01/2 (juni 2001) van de Historische Vereniging Voormalige Gemeente Diever.
De in 1917 geboren Klaas Hessels heeft zijn hele leven op ’t Noave gewoond en gewerkt. Hij is van 1962 tot 1968 lid van de gemeenteraad van Diever geweest voor het CVG en van 1978 tot 1986 voor het CDA. Van 1978 tot 1986 was hij tevens wethouder. 

Jeugdherinneringen

Het was op 27 september van het jaar 1917 dat ik ben geboren in een eeuwenoude boerderij in de buurtschap Ten Have.
Buiten onze landsgrenzen woedde in die tijd een vreselijke oorlog. Nederland zelf bleef gelukkig buiten deze oorlog en stelde zich zogenaamd neutraal op. Het gevolg van deze oorlog was wel dat de Nederlandse soldaten waren gemobiliseerd en dat er verschillende artikelen op de bon waren. Vooral van over zee aangevoerde goederen waren schaars.
Ik ben vernoemd naar mijn grootvader. Dat was in die tijd nog de gewoonte. De burgemeester was in het begin van de vorige eeuw niet alleen hoofd van de gemeente, maar ook secretaris en ambtenaar van de burgerlijke stand. Hij moest mij als jonggeborene inschrijven en hij moest in de eerste wereldoorlog ook zorgen voor de nodige voedselbonnen. Het is in deze tijd bijna ondenkbaar dat nog geen eeuw geleden slechts één persoon alle taken van de gemeente uitvoerde.
Mijn vader was koopman en handelde in paarden, koeien, varkens, schapen en geiten. Hij was dus veel de boer op of naar de markt. Mijn toen nog ongetrouwde oom Berend nam het meeste werk op de boerderij voor zijn rekening.
In die tijd was er in Ten Have nog geen straatweg. Alles werd per paard en wagen over de zandwegen vervoerd. Wel was er een onverhard fietspad langs de weg, want het rijwiel was toen sterk in opkomst. Een fiets was een groot bezit, dat voor lang niet iedereen was weggelegd omdat het onbetaalbaar was.

De oude boerderijen in Wapse waren, zoals ook in Diever, met riet gedekt en dus brandgevaarlijk. Bovendien ontbrak een goede brandspuit. Toen Diever een nieuwe kreeg, mocht Wapse de oude brandspuit hebben. In onze schooljaren is er brand gekomen in één boerderij, maar omdat er niet op tijd een goede brandspuit was, ging de tweede boerderij ook in vlammen op. Dat laatste speet ons erg. Omdat het dak in slechte staat was, gingen wij met de ladder het hooi op, kropen door het dak en gingen dan over het dak, als over een glijbaan naar beneden.

Men was in Ten Have ook verstoken van elektriciteit. Voor verlichting werden petroleumlampen gebruikt, waarin elke avond ongeveer één liter petroleum werd verstookt. Als de lamp uitging, dan zocht men de bedsteden op, die keurig op een rij achter de deuren in de wand waren aangebracht.
Auto’s werden toen zelden gezien.

Toen ik er de leeftijd voor had, werd ik naar de christelijke school in Diever gestuurd. De schoolstrijd, die zoveel teweeg had gebracht, was nog maar amper ten einde. De vrijheid van onderwijs was juist verwezenlijkt met gelijkheid voor openbaar en bijzonder onderwijs! Om in Diever te komen was er voor de scholieren maar één manier: lopen ! Toch denk ik dat het elke dag lopen van tien kilometer door weer en wind zeer gezond is geweest, het gaf je meer weerstand, temeer omdat wij op school nog geen gymnastiek hadden. De dokter in die tijd onderkende dat klaarblijkelijk ook, gezien zijn woorden: Alle kinderen waggelen als ganzen, maar die van Wapse kunnen lopen.

Tussen Wapse en Diever was een tolhek, een paal dwars over de weg met het opschrift: rijwielen 1 cent.

Het schoolgebouw bestond uit twee lokalen. In de gang lagen gewone straatklinkers en daar waren ook de ouderwetse wc’s. Wij kregen allemaal een lei en een griffel om mee te schrijven, we deden de eerste dag niets anders dan streepjes zetten. In ons lokaal stond meester Strating voor de klas in het andere meester Roosjen. Meester Strating kon goed met kinderen omgaan. Hij wist de bijbelse geschiedenis dusdanig te vertellen dat wij ademloos zaten te luisteren. Vooral de geschiedenis van Jozef kostte ons tranen. Wij zagen als het ware dat Daniël in de leeuwenkuil werd geworpen en wij haalden opgelucht adem toen er een antwoord kwam op de bange vraag: “Daniël, leef je nog ?” Het lezen werd ons op een aparte manier bijgebracht, zodat wij al vrij snel “Oom eet een ei” konden lezen. Wij kregen een leesboekje met mooie plaatjes van bijvoorbeeld Aap, Kees en Jet.

Er waren ook minder leuke dingen op school. Zo mochten enkelen, meestal dezelfde kinderen, op het bord schrijven en schriften uitdelen, wat door de andere leerlingen onrechtvaardig werd gevonden. Ik vind het achteraf ook raar dat toen geen rapporten werden gegeven en dat zo maar op het bord werd gezet wie er in klas 1, 2, 3, enz. werden geplaatst! Bijkomend gevolg was dat iemand die boven aan de lijst werd geschreven, meende dat hij of zij meer in zijn mars had dan de anderen, terwijl de onder aan de lijst geplaatsten het om die reden vertikten beter hun best te doen !

Als het koud was en wij kwamen ’s morgens aan, dan schaarden wij ons rond de kolenkachel. Eén van de jongens deed een keer de pook in de kachel en toen deze rood was geworden, deed hij de prullenmand leeg in de kolenkit, om vervolgens de hete pook in het papier te steken. Het resultaat was verbluffend. Het papier ging branden en de school zat vol rook. Tot onze schrik kwam meester Roosjen toen binnen. “Wat gebeurt hier”, zei hij. “Wie heeft dat gedaan ?” Maar niemand heeft hem dat verteld.
In Ten Have was intussen veel veranderd.

Ik doe een poging de namen van mijn klasgenoten van toen op te sommen: Mina Bult, Dirk Haveman, Aaltje Hessels, Hilligje Hessels, Klaas Hessels, Michiel Kiers, Jantje Mos, Johannes Oenema, Grietje Pot, Lize Strating en Pieter Timmerman.

De spelletjes die wij speelden waren: knikkeren, bokspringen, laatst in de ban met schere, tollen en petje ballen. Bij het laatstgenoemde spel dat door de jongens werd  gespeeld, legden ze hun pet, iedereen droeg in die tijd een pet, op een rij met de kleppen naar voren. Getracht werd een bal in één van de petten te gooien. De jongen in wiens pet de bal bleef liggen was af. Kringspelen waren: in Holland staat een huis en zakdoekje leggen. Bij herder laat je schaapjes gaan zongen wij:
Herder laat je schaapjes gaan
Ik durf niet. Waarom niet ?
Om de boze wolf niet.
De boze wolf die zit gevangen,
Tussen twee ijzeren stangen,
Tussen de zon en de maan,
Herder laat je schaapjes gaan.
Midden op het schoolplein werd een terrein afgebakend. De boze wolf bevond zich binnen de afbakening. Hij moest de overstekende schaapjes grijpen. Een gevangen schaap veranderde in een wolf en hielp schapen te vangen. Zo kwamen er steeds meer wolven die het uitgedunde aantal schapen moesten vangen. Telkens werd er weer een ander spel gespeeld. Niemand wist wie er het eerst mee begon en waar het vandaan kwam.

Langs de weg tussen Wapse en Diever, die toen nog van klinkers was, stonden telefoonpalen. De draden waren bevestigd aan porseleinen potjes. Dat was een uitstekende gelegenheid om goed met steentjes te leren gooien. In korte tijd was er bijna geen potje meer heel. Uiteindelijk verscheen de politie op school om ons te waarschuwen !

De tijd schreed voort en ik werd bevorderd naar klas twee. Ik bleef bij meester Strating in hetzelfde lokaal en wij keken meewarig neer op de nieuwe leerlingen van de eerste klas. Het totaal aantal leerlingen nam toe met als gevolg dat er een derde lokaal bij de school werd aangebouwd. Tegelijkertijd kregen we nieuwe banken en werden de leien afgeschaft. Vanaf dat moment werd geschreven met een potlood of een pen. Als er geen punt meer aan het potlood zat, dan kon je gebruik maken van een potloodslijper voor in de klas. Zo werden de potloden heel snel korter.

Er werd ook een begin gemaakt met het vak aardrijkskunde. De meester tekende een plattegrond van de school en het schoolplein op het bord. ‘Klaas, ga jij even naar de pomp om water te halen.’ Ik moest dan een streep trekken op de plattegrond, beginnend bij het lokaal, door de gang naar de pomp. Vervolgens moest Pieter bijvoorbeeld naar de eerste boom op het schoolplein. In die tijd stond er namelijk een rij populieren langs de straatweg op het schoolplein. Later zijn deze bomen gehakt door de gebroeders Harm, Jaap en Hendrik Mulder. Die hadden als bijnaam de Bakkers jong’n. Het was voor ons natuurlijk mooi om daar naar te kijken. Ze maakten eerst de bomen boven vast met een touw waaraan zich een katrol bevond. Door met behulp van de katrol het touw strak te trekken, konden ze de valrichting bepalen, zodat de bomen niet op de school terecht zouden komen.

In die tijd woonde er ook een man in Diever die wij Aebeltie Smok noemden. Als die man op het schoolplein kwam, dan kwam iedereen in beweging. De meisjes raakten volledig in paniek en stoven alle kanten op. Abel had maar één doel: zoveel mogelijk meisjes te smokk’n, dat wil zeggen zoenen. Wonderlijk genoeg hielpen de jongens Abel door de meisjes te vangen en voor hem vast te houden.

Omstreeks diezelfde tijd was er sprake van nog een attractie. Als de naam Rademaker werd genoemd, wist iedereen wie hiermee werd bedoeld. De luchtvaart stond toen nog in de kinderschoenen. Het was een zeldzaamheid dat er een vliegmachine overvloog. Rademaker was een militaire vliegenier wiens verloofde in Diever woonde. Blijkbaar wilde hij haar laten zien wat hij in zijn mars had en dat was in onze ogen beslist adembenemend. Van grote hoogte liet hij zijn toestel naar beneden vallen om het vervolgens weer pijlsnel de hoogte in te trekken. Hij ging met zijn machine over de kop en liet hem om zijn as draaien. Als in de klas het vreselijke gebrul van de vliegmachine werd gehoord, dan gingen vingers naar boven: Meester, alstublieft naar achteren. Werd dit verzoek ingewilligd, dan werd de blik snel naar boven gericht om Rademaker zijn halsbrekende toeren te kunnen zien uitvoeren. Toen er berichten in de krant verschenen met als kop Rademaker was weer boven Diever …, was het opeens gedaan met de pret. Waarschijnlijk is Rademaker door zijn superieuren op het matje geroepen en zij zullen hem duidelijk hebben gemaakt dat dit stuntwerk niet tot de taak van een militaire vliegenier behoorde.

In de loop der jaren is er in Ten Have veel veranderd. Zoals ik reeds eerder noemde, bestond Ten Have uit een zandweg met een fietspad er naast. Vooral in de buurt van F. Otten, nu Ten Have 7, zakten de ouderwetse wagens tot aan de assen in de modder. Als de boeren kunstmest moesten hebben, haalden ze dat met paard en wagen uit Dieverbrug, waar het per schip werd aangevoerd. Meestal had men dan twee wagens achter elkaar gekoppeld. Aan het begin van de Groeneweg, een weg over de es vanaf het huidige Ten Have 15 naar het huidige Ten Darperweg 47, werden de wagens ontkoppeld en werd elke wagen apart door het zand getrokken, wat dikwijls veel moeite kostte. Kunstmest, kalizout en slakkenmeel, zat toen verpakt in zakken van 100 kg.

Omstreeks 1925 werd begonnen met de aanleg van een straatweg. Dat ging echter niet zo eenvoudig. De gemeente zat niet zo goed bij kas. De boermarke van Wapse moest het eigendom van de weg en het aanliggende bos afstaan aan de gemeente. Bovendien moesten de boeren om de beurt een paard afstaan voor het trekken van de kipkarren voor het vervoeren van het zand voor de aanleg van de aardebaan. Het zand werd halverwege de Heugendijk gehaald uit de zogenoemde Ekkelkaamp, dat eigendom was van Geert Muggen. De straatweg werd niet in één keer aangelegd, maar in fasen, omdat er onvoldoende geld was. Ik herinner mij dat de aanleg van de straatweg Soerte-Ten Have jaren heeft geduurd. Het gedeelte van het huidige Ten Have, tussen Soerte en de boerschap Ten Have, heette toen nog Heugendijk. Het ergste was echter dat men uit zuinigheid afgekeurde kromme stenen in de weg had gelegd. Dat was zo erg dat de boeren er de voorkeur aan gaven om met hun wagens met ijzeren hoepels om de wielen, over de berm te rijden. Het is zelfs zo ver gekomen dat men van gemeentewege geulen in de berm ging graven om het onmogelijk te maken door de berm te rijden. Een voorbeeld van het feit dat zuinigheid niet altijd wijsheid is. Verkeerde zuinigheid dus, want na jarenlang klagen moest men uiteindelijk tot het besluit komen de weg te herstraten met andere, kwalitatief betere klinkers. Toen de Heugendijk uiteindelijk van een goede bestrating was voorzien, waren we uit ons isolement verlost.

Een volgende grote vooruitgang was de aanleg van een bovengronds elektriciteitsnet. Ik herinner me nog heel goed dat men de palen langs de weg plaatste met daaraan een bordje met de tekst: “Aanraking der draden is levensgevaarlijk”. Wij vonden het een prachtig gezicht dat de mensen met behulp van de zogenoemde klimschaatsen boven in de paal klommen om daar hun werk te doen. Na enkele jaren gingen de palen onderaan rotten. Daar had men wel een oplossing voor. De palen werden voorzien van betonnen onderstukken. In het begin werd elektriciteit alleen gebruikt voor verlichting. Veel mensen meenden veel stroomkosten te besparen door een spaarlampje aan de zolder te gebruiken. Dat niet alleen verbruikskosten moesten worden betaald, maar ook vast recht, daar kwam men pas later achter. Na verloop van tijd werden meer elektrische apparaten aangeschaft. Dat leidde er uiteindelijk toe dat het net overbelast raakte. Achter ons huis werd toen een ‘stroomopjager’ geplaatst. Dit bleek echter niet afdoende. Uiteindelijk is men er toe overgegaan een ondergronds net aan te leggen. Met de bovenleidingen verdwenen ook de bliksemafleiders, die op veel palen waren geplaatst en waar dikwijls de bliksem op insloeg. Na de aanleg van eerst het waterleidingnet en later het aardgasnet werd het wonen heel wat geriefelijker.

Toen ik naar de derde klas ging, moest mijn zusje Margje ook naar school. Zij moest een fiets hebben om de dagelijkse tocht van Wapse naar Diever en terug goed te kunnen volbrengen, omdat zij moeilijk liep. Zoals gezegd was een fiets in die tijd nog een ongekende luxe. Het bleef niet alleen bij de kostbare aanschaf. Jaarlijks moest fietsbelasting, ik herinner mij een rijksdaalder, worden betaald. Na betaling verkreeg men een plaatje dat aan de fiets bevestigd moest worden, zodat men de betaling kon controleren. Het kwam regelmatig voor dat buren of familieleden gezamenlijk zo’n belastingplaatje betaalden. Het plaatje werd met een touwtje aan de fiets gebonden en was dus uitwisselbaar. Aan mensen die deze fietsbelasting niet konden betalen en toch een fiets nodig hadden, werd een gratis plaatje verstrekt. Hierin was echter een gat geponst, zodat deze ‘armoede’ aan het fietsplaatje kon worden afgelezen. Aangezien de Drent niet graag met zijn armoede te koop loopt, werd door menigeen die feitelijk in aanmerking kwam voor een gratis fietsplaatje, botje bij botje gelegd om toch een normaal exemplaar aan te kunnen schaffen. Onze Margje moest het er maar zonder belastingplaatje op wagen. Er kwam natuurlijk een dag waarop ze, tot haar grote schrik, een politieagent tegemoet reed. Margje handelde snel. Ze ging met haar fietsje achter een boom staan en hing haar schortje over het stuur, waar het bewuste plaatje ontbrak. Het is mij niet bekend wat de goede man van deze vreemde handelswijze heeft gedacht. Ik weet wel dat Margje opgetogen thuis kwam met de mededeling dat zij de politieagent te slim was af geweest !

Naast Margje, had ook Michiel Kiers een fiets. Op een dag gebeurde het dat ze met elkaar in botsing kwamen. Mijn vader was kwaad en meende dat de schuld wel bij Michiel Kiers moest liggen, omdat die als een woeste rijder bekend stond. Hij ging op hoge poten naar de pleegvader van Michiel, Jan Pot Kiers, om verhaal te halen. Dat viel echter bij Jan in verkeerde aarde, omdat Michiel in zijn ogen geen kwaad kon doen. Wat er precies gezegd is, dat is niet meer te achterhalen, maar een plezierig gesprek was het beslist niet. Het is en het zal altijd wel zo blijven dat als gevolg van ruziënde kinderen, de ouders ook strijd hebben.

Zo’n vier keer per jaar was er Dievermarkt. Dat was voor ons telkens weer een evenement. Er werden paarden, koeien, varkens, schapen, geiten en konijnen aangevoerd. Het voornaamste voor ons was echter wel de kraampjesmarkt. Na veel gezeur lukte het ons meestal wel een dubbeltje of een paar centen mee te krijgen. Het werd dan al snel duidelijk dat je meer problemen kunt hebben met geld dan zonder geld. De grote vraag was dan ook: wat ga ik kopen? Eerst werd de uitstalling op alle kramen aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Noga, zoethout, sprot (gebakken kleine visjes), chocolade of molentjes, die tegen de wind in konden draaien. Je kon ook gokken bij de grabbelton of door aan een touwtje trekken, waarbij je maar af moest wachten wat er aan het andere eind van het touwtje aangebracht was. Je kon natuurlijk geluk hebben, maar het risico vonden wij meestal te groot. Je kon je dubbeltje maar één keer uitgeven en door schade en schande werden wij wijzer.
Op een keer was ik er getuige van dat een vrouw haar dronken man uit het café haalde. Eenmaal buiten kwamen er een paar kameraden aan die haar man weer mee naar binnen namen, de vrouw schreiend achterlatend. Dat maakte op mij zoveel indruk, dat ik mij toen voornam dit mijn toekomstige vrouw nooit aan te doen. Naast de markt maakte ook de komst van een circus veel indruk op ons. De vreemde dieren en de vreemde gewoonten van het kermisvolk was iets wat ons aantrok

Tenslotte nog twee opmerkingen. Ondanks alles hebben wij op school veel geleerd. In de eerste plaats onder andere eerbied voor gezag en in de tweede plaats geen knollen stelen, want zoals meester Roosjen zei: “Als je één knol steelt, dan is dat net zo erg als honderd gulden stelen.”

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De naam van de buurtschap Ten Have is in ut Deeverse dialect: ’t Noave. Klaas Hessels is geboren op 27 september 1917 op ’t Noave. Hij is overleden op ….. Hij trouwde op 29 april 1944 in Deever met Hendrikje Moes.

In zijn verhaal ‘ Mensen die rond 1900 in Wapse woonden’ schrijft Harm van Goor over die eeuwenoude boerderij en over de grootvader van Klaas Hessels het volgende. Een eindje verder stond de boerderij van Klaas Hessels met het achtereind naar de weg en een klein eindje daarvan verwijderd. Klaas heeft al heel wat meegemaakt in zijn leven. Hij is getrouwd geweest met Hendrikje Bennen. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren: Hilligje, Berend, Jan en Jans. Hendrikje kwam te overlijden en Klaas trad later in het huwelijk met Hilligje Haveman, een weduwe, wier eerste man ook Hessels heette. Zij had een zoon, Roelof genaamd. Samen werden hun twee zonen geboren: Fokke en Hessel. Ook Hilligje kwam te sterven. Na enkele jaren trad Klaas voor de derde maal in het huwelijk, met Hendrikje Stevens, die weduwe was van Albert Vording. Ze bewoonde eertijds met man en kinderen een boerderij in Hijken. Daar brak destijds een tyfus-epidemie uit. Ook het gezin Vording werd door de ziekte getroffen en nam Albert Vording en twee kinderen weg. Hendrikje bleef nu met haar twee kinderen Derk en Roelofje achter, terwijl nog een baby verwacht werd. Toen deze werd geboren werd hij naar zijn vader Albert genoemd. In Ten Have hebben ze nog enige rustige jaren mogen doorbrengen.

Klaas Hessels heeft de volgende aanvullingen op het verhaal van Harm van Goor. De boerderij is voor 1830 gebouwd. Klaas Hessels was mijn grootvader. Ik ben naar hem vernoemd. Hendrikje Bennen was afkomstig uit Nijensleek. Ik weet niet wanneer Hendrikje Bennen en Hilligje Haveman zijn gestorven is. Albert Vording en Hendrikje Stevens hielden drie kinderen over: Derk, Roelofje en Albert. Derk Vording was gehuwd met Bartha Manden. Zij woonden in Diever (nu Hoofdstraat 76) en hadden één zoon: Albert Jan. Roelofje is geëmigreerd naar Canada. Albert Vording huwde met Aaltje Wever uit Diever. Zij hadden één zoon: Klaas. Het huis is daarna eerst bewoond door Berend en Jan Hessels. Daarna woonden hier Berend Hessels en Willempje Mulder. Zij kwam uit Dwingeloo. Berend en Willempje hadden twee zonen: Klaas en Pieter. Pieter heeft vervolgens dit huis bewoond met Geesje Gruppen en hun kinderen Willempje, Klaas, Berend, Hendrik, Alex en Petra. Pieter heeft de boerderij in 1984 verkocht. Deze wordt momenteel bewoond door Hans Buys en Barbara Plugge. Zij zijn in het bezit van een schilderij van de oude boerderij.

De redactie moet nog uitzoeken wanneer de straatweg over ’t Noave in aangelegd en de Heugendijk is bestraat.
Diever en Wapse zijn in 1924/1925 aangesloten op het elektriciteitsnet, dus toen Klaas Hessels zo’n zeven of acht jaar oud was.
In 1917 had in Wapse nog niemand een motorvoertuig. In de gemiente Deever waren in 1917 de volgende motorvoertuigen geregistreerd: D-230, D-256, D-421, D-458, D-531, D-544 en D-553.

Op 31 mei 1904 werd aan de Hoofdstraat in Deever ‘De school met den bijbel’ geopend. Christelijke boerenkinderen uit Wapse gingen toen niet meer naar de openbare Wapser skoele, maar naar ‘De school met den bijbel’ an de Heufdstroate in Deever. Deze school werd in de Deeverse volkmond veelal de ‘offeskeid’n skoele’ of de ‘griffemiède skoele’ genoemd. Zo moest Klaas Hessels dus ‘s ochtends bijna 5 kilometer van de boerderij op ‘t Noave naar de gereformeerde school in Deever lopen en ‘s middags na schooltijd bijna 5 kilometer naar huis. Dus blijkbaar bleef Klaas Hessels in de middagpauze ergens in Deever. Wellicht in de school. Of misschien wel bij familie in Deever.

Tussen Deever en Wapse stond weliswaar in de schooljaren van Klaas Hessels nog een tolhek, maar Klaas Hessels liep over ‘t Noave en liep dan binnendoor over Kalteren naar de school.

De redactie moet met het schaamrood op de kaken bekennen dat hij in ut Deevers Archief geen afbeelding van de tweeklassige gereformeerde school heeft opgenomen. Maar wat niet is, dat zal zeker komen. Op 1 oktober 1929 is het derde lokaal in gebruik genomen. Als Klaas Hessels acht klassen heeft doorlopen op de lagere school, dan heeft hij de ingebruikname van het derde lokaal nog meegemaakt. Misschien heeft nog wel in het derde lokaal gezeten.

Piloot Wilhelmus Adrianus Rademaker was verloofd met Gesiena Katharina Folkerts. Zij was een dochter van timmerman Wolter Folkerts en Maria Smit. Zij trouwden op 27 augustus 1930 in Deever.

Abel Wijkstra werd in de Deeverse volksmond Abeltie Smok (smok = kus) of Abeltie Allen of De Smorre (= ondeugend persoon) genoemd. Wijlen Anne Mulder schreef over Abel Wijkstra: Abel had het altijd te doen met de vrouwen. Als hij ergens was, dan zegde hij als er meisjes in de buurt waren het volgende versje op: “Wie slaap’rig is, wie gaap’rig is, wat doet die bij de bruid. Kan er nog geen klein zoentje af, dan is de vriendschap uit.” Dan vroeg hij aan de meisjes: “Mag ik er nu ook één ?” Maar die waren daar niet van gediend. Abel werd daarom ook vaak Abeltie Smok (smok = kus) genoemd.

Afbeelding 1
Jan Hessels, de vader van Klaas Hessels, liet deze boerderij (met het huidige adres Ten Have 17) in 1920 bouwen. Klaas Hessels heeft hier bijna zijn hele leven gewoond. In de schaduw bij de voordeur zitten Klaas Hessels en zijn vrouw Hendrikje Moes te genieten van een mooie zomermiddag. (© 18 augustus 2000, Coen Broekema, Diever)

Afbeelding 2
Links achter de bomen staat de in 1830 gebouwde boerderij. Rechts staat de in 1920 gebouwde boerderij.
© https://www.google.com/maps, deze opname is gemaakt in oktober 2010.

Afbeelding 3

Posted in 't Noave, Boerdereeje, Wapse | Leave a comment