Bottermaèker Hans Neeboer van de Deeverse fubriek

In het tijdschrift Waardeel van de ‘Vereniging voor geschiedenis en genealogie van de Drentse historie’ verscheen in nummer 1 in het eerste kwartaal van 1995 van de jaargang 15 het artikel ‘Gedane zaken – De botermaker’ over de Deeverse botermaker Johannes (Hans) Nijboer van de zuivelfabriek aan het Moleneinde in Deever.  De schrijver van het artikel is José Martin. De redactie heeft toestemming van het bestuur van de ‘Vereniging voor geschiedenis en genealogie van de Drentse historie’ het artikel op te nemen in ut Deevers Archief. De redactie is het bestuur van deze vereniging bijzonder erkentelijk voor deze toestemming. Zo heeft de redactie weer een fragmentje uit het verleden van de gemiente Deever toegevoegd aan ut Deevers Archief.

Gedane zaken – De botermaker
Meer dan driekwart eeuw had Diever een eigen zuivelfabriek. Het bedrijf werd aan het einde van de negentiende eeuw opgericht als coöperatieve stoomzuivelfabriek en was daarmee één van de 43 die Drente in 1903 telde, naast 59 door handkracht gedreven fabriekjes. Ze waren alle in slechts enkele decennia gebouwd, met de bedoeling om de concurrentiepositie te verbeteren door het leveren van een betere kwaliteit boter. Nan een aantal jaren verdwenen de handkrachtfabriekjes; ze konden de melk niet pasteuriseren en leverden daardoor een slechter product.
Johannes Nijboer (91) uit Diever werkte vanaf zijn zeventiende vijfendertig jaar in de plaatselijke zuivelfabriek. Hij begon bij de melkontvangst, maar kreeg uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor de boterbereiding .
Nadat Johannes een aantal jaren bij een boer had gewerkt, kwam hij begin jaren twintig aan het werk in de Dieverder stoomzuivelfabriek. Zijn vader, de plaatselijke rietdekker, had hem een baantje bezorgd door een gesprek met de directeur te regelen. Zijn eerste werk werd het ontvangen en afwegen van de melk. Als spoedig lonkte de botermakerij en ging Johannes af en toe even bij de karn kijken. “Maar de directeur werkte niet mee. Als hij mij daar zag, stuurde hij mij terug naar de melkontvangst.”, zo weet hij nog. Maar dat verminderde zijn belangstelling voor de botermakerij niet. “Want”, zo legt Nijboer uit, “als je er belang bij hebt, leg je je er ook op toe.” Zijn kans kwam, toen de oude directeur vertrok en werd opgevolgd door de toenmalige botermaker. Het schuiven met functies leverde Johannes uiteindelijk de felbegeerde plek bij de karn op, een plek die hij tientallen jaren niet meer zou verlaten. In 1934 haalde hij met twee zevens en een acht zijn diploma botermaker bij de Algemene Nederlandse Zuivelbond.
Dat boter maken was heel precies werk. Na de ontvangst werd de melk gewogen en via leidingen naar een centrifuge gevoerd, waar de ondermelk werd gescheiden van de room. De room werd gepasteuriseerd en daarna afgekoeld. Vervolgens werd er een cultuur van melkzuurbacteriën aan toegevoegd. Op die bacteriecultuur was Nijboer heel zuinig. “Ik maakte me altijd veel zorgen en had er een hekel aan als iemand mij moest vervangen. Die was niet zindelijk genoeg, ik was daar heel krek op. Eén verkeerde bacterie erbij en het was mis, dan moest je een nieuwe cultuur bestellen. Van verschillende fabrieken kwamen ze met een pulletje bij mij om bacteriën te halen. Zelf kon ik jarenlang met een cultuur doen”, aldus Nijboer.
Na een dag was de room geschikt voor de karn. Via een kijkglas kon Nijboer de inhoud van de draaiende karn in de gaten houden. Als er korrels ter grootte van een rijstkorrel in de massa dreven, konden karnemelk en boter worden afgetapt. De boterkorrels werden gewassen en gingen daarna terug in de karn. Dan was het tijd om te kijken of de boter droog genoeg was. Daarvoor werd een monster van tien gram op een bascule gelegd, met als tegengewicht ook tien gram. De boter werd met een spiritusvlam verhit en opnieuw gewogen met kleine gewichtjes van één gram. Zo kon precies het vochtgehalte worden bepaald. “Zat je boven de zestien procent vocht, dan was er een flinke boete voor de directeur. Kreeg hij drie bekeuringen, dan lag de directeur eruit”, zo schetst hij zijn verantwoordelijkheid.
Kwaliteit stond hoog in Nijboers vaandel. Nog steeds heeft hij vele diploma’s, die hem werden uitgereikt door de Drentse Boter- en Kaaskeuringsvereniging en de Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Drenthe. “Niet alleen de Rijkscontroleur nam monsters, er ging iedere week ook een pakje boter naar de Drentse Zuivelbond en een vaatje naar de NCZ in Amsterdam. Het laboratorium in Assen liet de boter een week staan, waarna gekeurd werd op smaak, geur en constitutie. Het zuren van de room geeft de boter het aroma, dus daar moest je het meest op letten. Met behulp van de gegevens uit Assen werd er uitbetaald. Bij de NCZ werd alleen gekeurd, maar als je altijd eerste klas boter leverde, kreeg je aan het eind van het jaar een diploma.” Die van Johannes Nijboer vermeldden hoge cijfers en werden hem tijdens plechtige bijeenkomsten op de fabriek overhandigd.
Het waren lange werkdagen. Om zes uur was Nijboer al in de fabriek te vinden. “Voordat de melk er was, moest de room al in de karn. En dan had ik tot aan de middag geen pauze. ik had er namelijk veel werk bij. Ik hield het winkeltje ook nog bij voor de melkrijders. Die namen kaas mee en de boter, in ponden of halve ponden.” Tussen de middag ging Johannes dan even naar huis. Hij had vlakbij de fabriek voor zijn gezin een huisje laten bouwen. Dat was gemakkelijk, want dan kon hij thuis eten en een uurtje rusten. Daarna ging hij weer terug naar de fabriek, tot een uur of vijf. Ook in het weekeinde werd gewerkt. Zaterdagavond deed Nijboer de melkontvangst en zondagmorgen werd er gekarnd. ’s Avonds moest hij dan nog weer even kijken hoe ver de zuring was. Twintig jaar werkte Johannes zo door, zonder vakantie. ‘Dat kon wel, maar dan moest je heel beleefd met de pet in de hand naar kantoor. En dan wilde de directeur wel even weten waar je naar toe ging.”
Nijboer herinnert zich niet in welk jaar de stoommachine verdween en alle machines werden voorzien van een eigen elektromotor. Wel kan hij beeldend beschrijven, hoe alle aandrijfbanden uit de fabriek verdwenen en daarmee een groot deel van het lawaai. Of dat ze in het begin met een man of acht in de fabriek werkten en later met ruim dertig. Ook staat hem nog levendig voor de geest hoe de oorlogsjaren van invloed waren op het werken in de fabriek. “Er moest toen iemand lid worden van de Duitse bond. We wilden er geen NSB’er bij, dus vroeg het bestuur of ik lid wilde worden. Ik heb toen gezegd, als ik er later maar geen gedonder mee krijg. Maar ik heb het toch maar gedaan. Je moest dan bijeenkomsten doen en dergelijk, daarover kwam steeds gezeur. Ik leuterde dan maar wat. Last heb ik er later trouwens nooit mee gekregen.” De oorlog was verder van weinig invloed op de produktie van de fabriek. Maar Nijboer ziet de mensen die op hongertocht vanuit het zuiden door Diever kwamen nog voor het raam van de botermakerij staan. Die lag namelijk langs de weg; mensen drukten hun neuzen plat tegen het raam om zo beter al die heerlijke boter te kunnen zien.
Na vijfendertig jaar hard werken kwam er een einde aan de carrière van botermaker Nijboer. Het harde geklepper en het lawaai in de fabriek eiste zijn tol. Steeds vaker moest hij zijn werk onderbreken als gevolg van evenwichtsstoornissen. “Ik had altijd duizeligheidsaanvallen en dan zag ik niks meer. Ze brachten me dan naar huis, naar bed. Ik lag dan een paar uur op bed en dan kon ik weer een beetje zien. Daar heb ik heel lang mee rondgelopen.” Een tijdje zat hij nog op kantoor, om de boekhouder te helpen. Maar dat wilde de directeur niet: Nijboer was te duur. Nog steeds klinkt zijn stem wat verbitterd als de oud-botermaker vertelt hoe hij moest plaatsmaken voor een broekie, net van school, die veel goedkoper was. En daarom werd Nijboer afgekeurd. In welk jaar dat gebeurde, weet hij niet precies uit zijn geheugen te halen.
Stilzitten kon Nijboer echter niet. Na zijn afkeuring heeft hij nog verschillende baantjes gehad. Elf jaar bestelde hij telegrammen en zorgde hij voor het nabezorgen van de post. Ook was hij nog torenwachter in het bos en stelde hij tentoonstellingen samen. Met name de eerste tijd na zijn afkeuring was moeilijk. “Ik durfde eerst niet langs de fabriek, bang dat ze zouden zeggen, daar heb je hem weer.” Nijboer heeft zijn zuivelfabriek overleefd. Door schaalvergroting moesten veel Drentse zuivelfabrieken al in de jaren zestig sluiten. In Diever was het pas op 24 december 1979 zover. De DOMO, die het bedrijf inmiddels had overgenomen, verplaatste toen de produktie naar Beilen. Veel van de markante fabriekspanden hebben inmiddels het veld moeten ruimen, sommige kregen een andere bestemming. In de voormalige zuivelfabriek van Diever is tegenwoordig een garage gevestigd. Van de oude inventaris heeft Nijboer alleen de boterstamper weten te redden.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Johannes (Hans) Nijboer is geboren op 1 juli 1903 in Deever. Hij is overleden op 10 december 1997. Hij is een zoon van rietdekker Mannes Nijboer en Eltje Kuiper. Hij trouwde op 15 juni 1929 in Deever met Harmpje Grit. Zijn beroep was toen melkmeter. Harmpje Grit is een dochter van arbeider Arend Grit en Geertje Kloosterman. Harmpje Grit is geboren op 21 december 1908 op Kalter’n. Zij is overleden op 9 januari 1995. Beiden zijn begraven op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever. Zie de bijgaand afgebeelde kleurenfoto, die de redactie op woensdag 17 mei 2023 heeft gemaakt.
In ut Deevers Archief is wel een afbeelding van de vrachtauto geladen met vaten boter aanwezig. Johannes (Hans) Nijboer zit bij de botervaten op de vrachtwagen. De redactie zou bijzonder graag een scherpe scan van de twee andere in het artikel ‘Gedane zaken – De botermaker’ afgebeelde foto’s aan dit bericht willen toevoegen. Wellicht hebben de kinderen van Johannes (Hans) Nijboer en Harmpje Grit deze foto’s bewaard. De grote vraag is of deze kinderen nog in leven zijn. Wie van de zeer gewaardeerde bezoekers van ut Deevers Archief kan de redactie hierover gegevens verschaffen ?
Johannes (Hans) Nijboer is ook te zien op de galafoto, die is gemaakt ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de Deeverse zuivelfabriek. Hij is de man met de witte overall met zwarte plaquette vooraan in het midden.
Aan de Kastanjelaan in Deever naast de ijsbaan staat het huisje van Johannes (Hans) Nijboer en Harmpje Grit.

This entry was posted in Alle Deeversen, Süvelfubriek Deever. Bookmark the permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *