Category Archives: Oudheid

Un kuierrontie langes de Dikke Stien’n

Het boekje ‘Drie wandelingen rond Diever’ (dit leuke boekje is aanwezig in ut Deevers Archief), dat is uitgegeven door de Provinciale V.V.V. Drente, is voor de afwisseling verluchtigd met veel pentekeningen. De redactie weet nog niet in welk jaar het boekje is uitgegeven.
Bij route 1 begint de wandelaar bij de Olde Kaarke aan de brink de lopen, giet deur de Peperstroate, slat dan linksof de Kruusstroate in, löp dan véur de Eendeveever rechtsof de Grönnegerweg in, en ziet dan na zo’n acht minuten lopen aan de linkerkant hunnebed D52 op de Stienakkers liggen.
In het boekje is op bladzijde 10 de hier getoonde pentekening van hunnebed D52 opgenomen. Het is altijd weer aardig na te gaan welke ansichtkaart of welke foto de tekenaar als inspirerend voorbeeld heeft gebruikt. De redactie denkt dat de tekenaar in dit geval de hier getoonde zwart-wit ansichtkaart uit 1968 heeft gebruikt of eentje die daar op lijkt.
De hier getoonde ansichtkaart werd uitgegeven en verkocht door Boek-en Kantoorboekhandel Fa. van Goor an de Kruusstroate in Deever. Deever is Roelof (Roef) van Goor veel dank verschuldigd. Hij heeft immers onbedoeld in de loop van zeker meer dan dertig jaren een historisch zeer waardevolle verzameling ansichtkaarten uitgegeven en verkocht.
De tekenaar heeft de creatieve vrijheid genomen de steen die op de ansichtkaart net wel aan de linkerkant is te zien, niet op te nemen in zijn tekening. Een kniesorige hunnebeddoloog die daar op let.
De hunnebeddologen van de heemkunduge vurening uut Deever zijn op wetenschappelijke gronden tot het inzicht gekomen dat rond de Dikke Stien’n minder struweel en minder bomen mogen groeien, vandaar dat een groep dorpskrachten enige jaren geleden rond het hunnebed een flinke voorraad open haardhout heeft weggekapt en weggezaagd.
De redactie van ut Deevers Archief is van mening dat ál het struweel en álle bomen rond de Dikke Stien’n moeten worden verwijderd, opdat het kale terrein rond de Dikke Stien’n gewoon weer als bouwakker met de naam Stienakkers kan worden gebruikt.

Abracadabra-1642Abracadabra-1641

Posted in Deever, Grönnegerweg, Heezeresch, Hunnebedde D52, Oudheid, Stienakkers, Tiekening | Reacties uitgeschakeld voor Un kuierrontie langes de Dikke Stien’n

De toestand van de Baarg van Wittelte in 1847

De volgende tekst is overgenomen uit het boek ‘Drentsche Oudheden’ van Leonardus Jan Frederik Jansen, Lit. Doct. Conservator bij het Museum van Oudheden te Leyden, uitgegeven in 1848 bij Kemink en Zoon in Utrecht. Het is een verslag van een ooggetuige van de toestand van de Baarg van Wittelte in 1847.

Waterburgten
Met dezen naam bestempelen wij die geizoleerde aardhoogten, die omgeven zijn van eene of meerdere grachten, waarin zich water bevindt, en soms daarenvoven ook van een of meer wallen. Van deze soort zijn er mij in de Provincie Drenthe slechts twee bekend geworden.
De ééne ligt te Wittelte, in den kom van het gehucht. Het is een heuvel van p.m. 6 ellen hoogte en van eene middellijn van 30 ellen, omringd van eene thans gedempte gracht van 20 ellen breedte. Door veelvuldig afgraven der landlieden, om aarde en vooral zand te erlangen, is hij aan de west- en zuidzijde zeer geschonden, en ofschoon de opgegeven grootte nagenoeg de oorspronkelijke zal zijn, is het toch mogelijk, dat hij nog iets hooger geweest is. Of hij oorspronkelijk een’ op- of toegang gehad had, was niet meer na te gaan. Van twee landlieden, die deel hadden in zijn eigendom, meen ik verstaan te hebben, dat de gracht vroeger den geheelen heuvel zóó omringd had, dat er geen toegang geweest was. Hiertoe zal dus oorspronkelijk eene brug gediend hebben. Rondom deeze hoogte en gracht ligt groenland, en de met struikgewas begroeide heuvel komt daardoor zeer treffend uit. Op zijn’ kruin heeft men een niet gewoon vergezigt. Toen ik de afgegraven zijden onderzocht bleek mij duidelijk, dat de heuvel door menschenhanden was opgeworpen, waarschijnlijk uit de hem thans omringende gracht. De grond was nu eens zand, dan klei, en ik vond daarin op onderscheiden plaatsen potscherven. Deze werden bijvoorbeeld in den versch afgegraven buik des heuvels, omstreeks 1 el hoog van den grond, aangetroffen, en leverde dus het bewijs, dat zij er bij het ophoogen des heuvels ingekomen waren. Zij waren van vier onderscheiden potten, donkerbruin, roodachtig, lichtrood en geel van kleur, hard gebakken en fiks bewerkt; een was van tamelijk fijne, de overigen waren van grover aarde. Daar van dit aardewerk geheel hetzelfde geldt als wat boven, bladzijde 125, omtrent het aardewerk uit de bevloering tusschen de wildgraven te Odoorn is opgemerkt, zou ik, zonder evenwel iets te willen beslissen, vermeenen, dat deze waterburgt mede tot de Karlowingischen tijd behoorde. Eene opgraving zou waarschijnlijk gronden voor een bepaald oordeel aan het licht brengen. Tot zulk eene opgraving zouden de tegenwoordige eigenaren, naar het mij uit gesprekken met twee hunner toescheen, de vergunning niet weigeren. Deze eigenaren zijn vier in getal; F. Smid en B. Barels te Dwingelo bezitten de noordelijke, en H. Hessels en de wed. B. Roelofs, te Wittelte, de zuidelijke helft.

Posted in de Witteler Baarg, Oudheid, Wittelte | Leave a comment

De Venus van Leggel werd gevonden in Deever

In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant verscheen op 4 juni 1847 het navolgende bericht over de vondst van een vrouwenbeeldje uit de Romeinse tijd.

Te Leggeloo, in Drenthe, werd onlangs door een arbeider van den landman Tissing te Diever, bij gelegenheid van het graven naar veldsteenen, in het veen, ter diepte van ruim 11/2 Nederlandsche el, een romp van een Romeinsch vrouwenbeeldje opgegraven, zijnde van kalksteen en op de helft van levensgrootte bewerkt. Het stelt eene liggende Venus of nimf voor, naakt tot op het midden, waar de vouwen van het nedergedaalde sluijergewaad gezien worden, terwijl de haren achterwaarts over de schouders vallen, tot omstreeks op de helft van de rug, en één der lokken ook den linker boezem bedekt. Zij schijnt zich oorspronkelijk op den regter arm gestut te hebben; de houding is bevallig en de bewerking vrij goed. Dit, vooral wegens de localiteit, waar het ontdekt is, belangrijke overblijfsel, lag te Diever tusschen een hoop opgegraven veldsteenen, bij de schuur van voormelden Tissing, om eerlang met de steenen verkocht en stuk geslagen te worden, waar het echter nog tijdig genoeg door den heer Janssen, conservator bij ’s Rijks museum voor oudheden te Leijden, ontdekt en voor de Leijdsche verzameling verworven werd.

Aantekeningen van de redactie van het Deevers Archief
In het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden bevindt zich daadwerkelijk de Romeinse Venus van Leggel. Uit de informatie in de webstee van dit museum is de exacte vindplaats in het veen niet direct af te leiden. Ook is niet bekend waar de genoemde Tissing in de gemiente Deever woonde.
Veldstenen werden in die tijd in de streek gewoon opgegraven en verkocht om bijvoorbeeld toegepast te worden als bekleding en bescherming van de Friese zeedijken. Maar waarom veldstenen opgraven uit het veen ? Het kan best zo zijn geweest dat boeren, die hun land geschikt maakten voor landbouw, de veldstenen die ze tegen kwamen en in de weg lagen in een nabij hun akkers liggend veentje dumpten.
Bijgaande foto is afkomstig van de webstee van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden.

 

Posted in Deever, Oudheid | Leave a comment