Was ut jongeskaamp an de Gowe wè so ideaal ?

In de Dragtster Courant van 14 juli 1950 verscheen het volgende bericht over het jongenskamp voor sociale jeugdzorg an de Gowe in de gemiente Deever.

Een ideaalkamp voor ‘moeilijke jongens’ – Ze leren er ‘goudzoeker’ te zijn

“En nou ga ik u de kippen van de commandant nog even laten zien”, zei het twaalfjarige jochie uit Rotterdam, dat sinds een week, vanwege ons onbekende delicten, was opgenomen in het kamp voor sociale jeugdzorg onder Diever. Hij was met ons door ‘zijn’ kamp gedwaald, langs de barakken, de fontein, de eendenvijver en alles hadden we grondig bekeken. Overal liep dat mannetje met ons in en uit: werkzalen, slaapzalen, douchecellen, bergplaatsen. Floep ! Vlug een knopje van het elektrisch licht omgedraaid en de bezoeker beleefd de voorrang latend, had hij als een even gezellige als consequente gids ons in de geheimen van dit kamp ingewijd. Met de tamme torenkraaien die, zittend op zijn schouder, soms een eindje druk kopjes gevend mee ‘opliepen’, waren ook wij al haast goede maatjes; met ontzetting keken ook wij naar het doodgeboren konijntje door ‘meneer’ op sterk water gezet, en we waren zo goed niet of we moesten langs hele rijen zelf getimmerde duiven- en konijnenhokken wandelen.
Onder Diever ligt dit kamp, dat officieel Geeuwenbrug heet. Dat ‘onder’ betekent in dit geval, dat men het, na een prachtige wandeling van ongeveer een uur door echt Zuidwest Drents natuurschoon kan bereiken. Midden in die verlaten wereld daar staat een groepje barakken, donkerros geverfd, oorspronkelijk gebouwd voor de nu al weer vergeten Arbeidsdienst.

Ouders moeten meewerken
Vierenzestig ‘moeilijke’ jongens herbergt dit kamp. Jongens tussen de twaalf en veertien jaar uit wat men gemeenlijk sociaal zwakke gezinnen noemt. Jongens met een abnormaal grote voorliefde voor baldadigheid zijn er bij, en principiële spijbelaars, die met geen stok naar school zijn te krijgen. Die daarom een jaar lang hier op Geeuwenbrug aan de hoede van de kampcommandant en zijn helpers worden toevertrouwd, op verzoek en met medewerking (zo mogelijk ook financiële steun) van de ouders. Vierentwintig dergelijke kampen zijn er in totaal in ons land. Rijkskampen zijn het, maar ze ressorteren niet onder het departement van Justitie (de jongens die hier opgenomen worden, zijn niet veroordeeld door een kinderrechter !), doch onder het departement van Onderwijs, afdeling vorming buiten schoolverband.
In de eetzaal, waar kampcommandant, groepsleiders en jongens samen aan tafel zaten (met een aantal journalisten her en der tussen hen in verspreid) maakten wij kennis met drie van die knapen. Met een overrompelende hoffelijkheid voorzag de een ons van brood op ons bord. Een ander houdt de botervloot bij, een derde presenteert beleg. En toen samen praten. Aan alles was te merken, dat deze stadsjongens het hier uitstekend naar hun zin hebben. Ze leren er wat. Algemene ontwikkeling, handenarbeid, wellevendheid en er wordt heel veel aan hun karaktervorming gedaan. Als het jaar om is, moeten deze boefjes-in-de-dop klaar zijn voor de vrijheid. Gelukkig staat dan meteen de jeugdbeweging klaar om de klantjes op te vangen.

Karaktervorming nr. 1
Een grote mate van vrijheid genieten de jongens hier. Natuurlijk, zouden wij haast zeggen. Het gaat hier immers om preventieve jeugdzorg. Daarom is het schoolonderwijs in het kamp minder uitgebreid dan de gewone jongens op die leeftijd krijgen. Daarom wordt er zoveel mogelijk gedaan om hun drang tot zelfwerkzaamheid in een goede richting te sturen en wordt het onderwijs aangepast aan hun persoonlijke belangstelling.
Maar in de eerste plaats komt: de karaktervorming. Geen paedagogische preken krijgen ze te horen, dat zou waarschijnlijk weinig baten. Wat deze jongens nodig hebben aan romantiek, aan spanning en avontuur laat zich niet onderdrukken. Zij krijgen het ook, in de vorm van …. het goudzoekersverhaal. Dat verhaal vertelde ons een een kampbewonertje van twaalf jaar. Een pracht van een stripverhaal is het. Over Bill, de goudzoeker, en over rovers, cowboys en revolvers, over wilde avonturen in Alaska. De jongens in het kamp kennen het uit hun hoofd. En zij kennen ook de mooie moraal van het verhaal: dat je niet moet zoeken naar het goud van een ander, maar …. naar het goud in je eigen hart.
Een jaar lang heb je in het kamp gelegenheid te tonen, dat je zulk een goed goudzoeker wilt zijn. Je begint, als je pas komt, als ‘manschap’. Je krijgt een gewoon insigne met de kleur van de barak waar je bent ondergebracht (en die barakken zijn genoemd naar de plaatsen waar goud wordt gevonden: Klondike, Perú, Transvaal en Alaska ….). Als je in een bepaalde tijd de opgelegde taken (op het gebied van handenarbeid bijvoorbeeld, maar ook ‘morele’ opgaven) hebt volbracht, wordt je ‘vriend’ en je insigne krijgt er een ringetje bij. Weer een taak en je wordt ‘delver’ – weer één (en dan kun je haast naar huis !), dan ben bevorderd tot de hoogste rang: ‘gouddelver’, een heuse helper van de commandant !
Maar dat is dan ook eigenlijk het enige militaire aan dit opvoedingskamp. Maar dat had u, lezer, in de eerste alinea al door. Want als een kampbewoner de gepaste vrijmoedigheid neemt (en dat mag hij !) om op het erf van de kampcommandant te dwalen en er u trots diens kakelende leghorns te tonen, dan is dat alles toch weinig traditioneel-model ! Weet u, wat óók zo’n goed teken is ? Dat de jongens na dit kampjaar heel vaak niet meer in hun vroege zonden vervallen !

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie verwijst voor een breder beeld van het nut van het jongenkamp ‘de Eikenhorst’ an de Gowe naar de vele berichten van voormalige kampbewoners in ut Deevers Archief.
A
ndere aantekeningen moeten nog worden toegevoegd.

This entry was posted in de Gowe, Jongenskamp de Eikenhorst. Bookmark the permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *