Category Archives: Oudheidkunde

Arbeider vön un hiele urne bee ut hunnebedde

In het Nieuwsblad van het Noorden verscheen op 7 april 1905 het volgende korte  bericht over de vondst van een volkomen ongeschonden urn in de buurt van het hunebed.

Diever, 6 april. In de nabijheid van het hunnebed bij ons dorp vond een arbeider op ongeveer 1 meter diepte een urn, die volkomen ongeschonden is gebleven.
De hoogte is 18 cm, de halswijdte bedraagt 49 cm, de buikwijdte 66 cm. De inhoud bestaat uit asch en gedeeltelijk verbrande beenderen. Op ongeveer anderhalven meter afstand vond men op dezelfde diepte overblijfsels van een vuur.
Het is te hopen, dat de urn voor het Drentsch museum worde aangekocht.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De vraag is wat die arbeider bewoog om in de Stienakkers een gat met een oppervlakte van een paar vierkante meters en zeker 1 meter diepte te graven. Was hij een amateur-archeoloog of deed hij werkzaamheden in opdracht van een archeoloog ? Zeker is wel dat de kleine Albert Egges van Giffen in die tijd in Deever woonde, zijn vader was dominee van de hervormde kerkgemeente van Deever en woonde in de pastorie aan de Brink. Stond hij bij het gat naar de opgraving te kijken ? Is de urn inderdaad in het Drents Museum in Assen terecht gekomen ?
Op de ansichtkaart is het hunnebed te zien, dat door professor doctor Albert Egges van Giffen in de vijftiger jaren van de vorige eeuw met veel ‘deskundige fantasie’ is ‘gerestaureerd’.

Posted in Albert Egges van Giffen, Ansichtkoate, Hunnebedde D52, Oudheidkunde | Leave a comment

De brons’n vuurpot uut de Vledder Oa

In de krant ‘de Grondwet’ verscheen op 3 augustus 1937 het volgende korte bericht over de vondst van een bronzen vuurpot in de Vledder Aa.

Diever. Bij de graafwerken voor het maken van een nieuwe brug over de Vledder Aa kwam op een diepte van ongeveer 1 meter beneden den bodem van het stroompje een bronzen vuurpot te voorschijn.
Het voorwerp kon geheel gaaf geborgen worden, alleen het hengsel werd beschadigd.
Naar we vernemen is de vuurpot afgestaan aan dr. van Giffen, de bekende archeoloog.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie is bezig met pogingen te achterhalen waar deze vuurpot, een zo genoemde Spaanse legerpot, is gebleven.

Op 21 oktober 2015 verstuurde de redactie het volgende e-mail bericht naar het Drents Museum in Assen:
Geachte heer/mevrouw,
In de krant ‘de Grondwet’ verscheen op 3 augustus 1937 het bijgevoegde korte bericht over de vondst van een bronzen vuurpot in de Vledder Aa bij Diever.
Is het Drentsch Museum in het bezit van deze vuurpot ? Zo nee, weet u waar deze vuurpot is gebleven ? Wanneer werden in Drenthe bronzen vuurpotten gebruikt ?

Al direct op 22 oktober 2015 ontving de redactie het volgende antwoord van de conservator archeologie drs. Vincent van Vilsteren van het Drents Museum in Assen
Geachte heer,
Hartelijk dank voor uw bericht over de bronzen pot uit de Vledder Aa.
Mij is de vondst van deze pot niet bekend. En ik heb toch al verschillende malen over bronzen potten in Drenthe gepubliceerd. Ik ben daarom heel blij met deze nieuwe pot. Nog blijer zou ik zijn als ik wist waar die gebleven is. Hij is in ieder geval niet in de collectie van het Drents Museum terecht gekomen.
Ik zal eens proberen iets te achterhalen via de dagboekjes van professor doctor Albert Egges van Giffen, maar mijn hoop is niet groot. Mocht U nog meer informatie tegenkomen, dan houd ik mij aanbevolen.

Als U meer wilt weten over dergelijke bronzen potten, dan verwijs ik naar twee van mijn artikelen gepubliceerd in de Nieuwe Drentse Volksalmanak van respectievelijk 1998 en 2000.

In de Nieuwe Drentse Volksalmanak 115 van 1998 verscheen op de bladzijden 142 tot en met 170 het artikel Voor hutspot en de duivel – over de betekenis der zoogenaamde Spaansche legerpotten.
In de Nieuwe Drentse Volksalmanak 117 van 2000 verscheen op de bladzijden 169 tot en met 187 het artikel Die potten in deze ruwe veenen’; aanvullende vondsten van zgn. Spaansche legerpotten.

Abracadabra-1403

Posted in Aarfgood, Albert Egges van Giffen, Oudheidkunde, Vledder Oa, Wapse | Leave a comment

Is de Deeverse kaarke in 830 ebaut op un hunnebed ?

In het Dagblad van het Noorden verscheen op 1 maart 2004 in de rubriek Drentsigheden het volgende geschrijfsel, beschrijfsel en verschrijfsel van wijlen Lammert Huizing over onder meer het ontstaan van de naam van het dorp Deever.

Diever afkomstig van De Ever ?
Tot het jaar 830 stond er in Diever een heidense tempel. Daaromheen was een steenkring met een gemiddelde straal van negen meter naar de kern. Op die plaats is later de Pancratiuskerk gebouwd, de huidige Nederlands Hervomde Kerk, die wel eens de kathedraal van Drenthe wordt genoemd. Diever was de hoofdplaats van het vroegere Westenveld. Dat was toen Drenthe nog in drieën was verdeeld, namelijk Noordenveld, Zuidenveld en Westenveld. Nog vóór het jaar 1000 is het Westenveld gesplitst in twee rechtsgebieden, het Beiler en het Dieverder dingspil.
Er zijn naamkundigen die beweren dat de naam Diever te maken heeft met ‘beduven’, wat ‘bedekt met water’ betekent. Maar Diever is nooit een waterrijk gebied geweest. In de Middeleeuwen sprak men van Devere, waarin sommigen een Keltische naam zien, een afleiding van ‘diavara’, wat ‘de goddelijke’ betekent. Maar de geleerden zeggen dat er in Drenthe geen Kelten hebben gewoond.
Of moeten we denken aan een heel simpele verklaring, namelijk aan een samenvoeging van ‘de’ en ‘ever’. De Ever, wat in de loop der eeuwen tot Diever is vervormd.
Het is leuk om je met speculaties over de vroegste geschiedenis van Diever bezig te houden. Het enige concrete punt in het vorenstaande is het jaartal 830. Maar je vindt dit in geen enkel geschiedenisboek. Bij opgravingen onder de vloer van de hervormde kerk zijn wel sporen ontdekt van een ‘heidense tempel’.
Het jaartal 830 is afkomstig van de bekende en omstreden historicus en publicist Wigholt Vleer, die jarenlang in Norg heeft gewoond. Met de wichelroede stelde hij de exacte plaats van de ‘tempel’ vast en ontdekte hij ook de steenkrans daaromheen. Langs paranormale weg kreeg hij daarbij het jaartal 830 door.
Wigholt Vleer schreef in 1992 een boek over tweehonderd heilige plaatsen in Nederland en Vlaardingen. Die heilige plaatsen beschreef hij aan de hand van leylijnen die hij ontdekte via de wichelroede. Leylijnen zijn energiebanen in de bodem. Leycentra zijn plaatsen van samengebalde energie, waarop de hunebedden, heidense tempels en de oude kerken zijn gebouwd.
Zowel de leylijnen als het lopen met een wichelroede behoren tot de taboes van de wetenschap. Ook Tjerk Vermaning had als praktijkarcheoloog daarmee te maken toen hij zijn visioenen wereldkundig maakte over nederzettingen uit de oude Steentijd.
Prana, tijdschrift voor spiritualiteit en wetenschappelijke randgebieden, zorgde voor een themanummer over taboes in de wetenschap. Het gaat over mensen bij wie iets doorklinkt van genialiteit in hun werk, die het aandurven een lawine van kritiek te trotseren, mensen die misschien een beetje gek zijn. Het eeuwenoude wichelroede lopen wordt besproken en ook de stelling van een gereformeerd theoloog dat bepaalde elementen in het christendom al dateren van ver vóór de christelijke jaartelling, dus uit het heidendom.
Wetenschappers kiezen vrijwel altijd partij en weinig onderzoekers hebben in de gaten dat meer benaderingen tegelijk mogelijk zijn. Dat geldt voor het lopen met de wichelroede en veel andere taboe-onderwerpen. Daarom is het goed dat dwarsliggers als Wigholt Vleer en anderen de samenleving wakker houden en de wetenschap prikkelen tot aandacht voor zaken die eingelijk niet kunnen bestaan.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie moet het in het Nederlands geschreven artikel van de Hoogevener Lammert Huizing nog vertalen in ut Deevers. 

Het door wichelroede-loper-fantast Wigholt Vleer bedachte jaar van 830 na Christus, als jaar waarin de eerste rooms katholieke kerk in Deever is gesticht, komt desalniettemin nochthans evenwel als ernstig en bijzonder geloofwaardig over.
Dat de fanatieke verspreiders van het rooms katholieke geloof daarbij de tactiek van de totaal verschroeide aarde, casu quo het vernielen van oude heiligdommen, ook in Drente toepasten, wekt bij de redactie geenszins enige verbazing, dat mag van de katholieken gevoeglijk worden aangenomen, het zou merkwaardig zijn als dat niet zou zijn gebeurd, dat deden de fanatieke verspreiders van het rooms katholieke geloof overal in de wereld.
Zo staat zelfs in Colan, in de kustwoestijn in het noorden van Perú, de Sint Lucas kerk, de eerste en oudste rooms-katholieke kerk van Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, die is 1535 is gebouwd, op een grondig vernield heiligdom van een plaatselijke indianenstam.

De sporen die onder de vloer van de eerste rooms katholieke kerk van Deever zijn gevonden, zijn wellicht en bijzonder hopelijk afkomstig van een zeer groot hunnebed. Dat zou dan in de nummering van professor doctor in de oudheidkunde Albert Egges van Giffen het hunnebed D52-b zijn geweest.
De redactie is van mening dat de foutieve naam van de gemeente Westerveld nu al gewijzigd kan worden in gemeente Westenveld. Daarmee wordt de naam duurzaam en toekomstbestendig, want dan kan na samenvoeging van de gemeente Westenveld met de gemeente Meppel de naam gemeente Westenveld gehandhaafd blijven.
In de nabije toekomt is in Drente slechts ten hoogste plaats voor vijf gemeenten: Noordenveld (hoofdplaats Assen), Middenveld (hoofdplaats Beilen), Westenveld (een gedwongen samenvoeging van de gemeenten Meppel en Westenveld, met als hoofdplaats Meppel), Oostenveld (hoofdplaats Emmen) en Zuidenveld (hoofdplaats Hoogeveen). Deever, wen er alvast maar aan dat het luxe Raadhuis aan de Gemeentehuislaan slechts een tijdelijk raadhuis is. Ech wè.
In het bericht van Lammert Huizing is een afbeelding van een zwart-wit ansichtkaart van een deel van de Heufdstroate van Deever opgenomen.
De redactie heeft een afbeelding van een in 1909 verstuurd origineel exemplaar van deze fraaie ansichtkaart aan dit bericht toegevoegd.
Aan de rechterkant is te zien het boerderijtje van Hendrik Moes, hij was kuiper, dat wil zeggen maker van boterkuipjes. Daarnaast staat de woning van de gezusters Oostenbrink (de Pluumpies). Aan de linkerkant van de hier afgebeelde ansichtkaart is een stukje van het huis van het echtpaar Jan ter Heide en Wilhelmina (Mine) Merk te zien.
De redactie heeft de hier afgebeelde kleurenfoto gemaakt op zaterdag 16 juni 2018.


 

Posted in Ansichtkoate, Brink, Heufdstroate, Kaarke an de brink, Oudheidkunde, Topstuk | Leave a comment

Henduk Jan Noord vön twee potties op de Oosteresch

De redactie van ut Deevers Archief moet met het schaamrood op de kaken en de wangen en het voorhoofd toegeven dat hij in ut Deevers Archief veel meer aandacht moet besteden aan de vele honderden oudheidkundige vondsten in de bodem binnen de grenzen van de gemiente Deever. De zeer gewaardeerde bezoeker van ut Deevers Archief, die is geïnteresseerd in oudheidkunde klikke aan de rechterkant van het scherm onder Onderwerpen op het onderwerp Oudheidkunde. De redactie wil ook bijzonder graag particuliere oudheidkundige vondsten uit de gemiente Deever tonen. De redactie nodigt de zeer gewaardeerde bezoeker van ut Deevers Archief graag uit foto’s van zijn vondsten met het bijbehorende verhaal voor publicatie in ut Deevers Archief ter beschikking te stellen. 

Het Noordelijk Archeologisch Depot (NAD) is het gezamenlijke archeologische depot voor archeologische vondsten en onderzoeksdocumentatie van en uit de provincies Groningen, Fryslân en Drente. De vondsten worden opgeslagen in Nuis, waar het depot is gevestigd. Het in stand houden van een provinciaal archeologisch depot is een wettelijke taak die belegd is bij de Gedeputeerde Staten van een provincie. De provincies Groningen, Fryslân en Drente hebben door middel van een bestuursovereenkomst afgesproken deze taak gezamenlijk uit te voeren via het depot in Nuis.

In de deelcollectie ‘Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Drente’ van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis bevinden zich twee handgevormde aardewerken potjes uit de Vroege tot Midden IJzertijd. De IJzertijd kent drie periodes: Vroege IJzertijd (800-500 jaar voor Christus), Midden IJzertijd (500-250 jaar voor Christus) en Late IJzertijd (250-50 jaar voor Christus). De twee potjes zijn geregistreerd onder de nummers D 2015-I.2 en D 2015-I.3.

Beschrijving aardewerken potje met inventarisnummer : D 2015-I.2

Wijdmondig halsloos potje, geplakt en aangevuld. Gladwandig grijsbruin en oker. Relatief dik baksel. Bodem relatief breed; bolle vorm ervan en matige afwerking binnen wijzen op Vroege tot Midden IJzertijd. Gevonden met D 2015-I.3. Randdiameter 13 centimeter. Zie afbeelding 1.

Beschrijving aardewerken potje met inventarisnummer : D 2015-I.3
Wijdmondig halsloos potje, zwak biconisch; geplakt en flink aangevuld. Gladwandig grijsbruin. Bodem relatief breed; bolle vorm ervan en matige afwerking binnen wijzen op Vroege tot Midden IJzertijd. Gevonden met D 2015-I.2. Randdiameter 10 centimeter. Zie afbeelding 2.

De heer Hendrik Jan Noord, boer aan de Wittelterweg, heeft de twee potjes in de negentiger jaren van de vorige eeuw gevonden bij het plaatsen van een afrastering op de Oosteresch van Wittelte in de buurt van zijn boerderij. De twee potjes zijn in 2015 afgestaan aan het Drents Museum.
De X-coördinaat van de twee potjes is 217400. De Y-coördinaat van de twee potjes is 538900.
Dat wil zeggen dat de twee potjes zijn gevonden op 52.83371 graden noorderbreedte en 6.31316 graden oosterlengte. Zie afbeelding 3.

Afbeelding 1 – Inventarisnummer D 2015-I.2                   Afbeelding 2 – D 2015-I.3
Afbeelding 3

Posted in Oudheidkunde, Wittelte | Leave a comment

De Witteler Baarg is toch un rieksmonement ewöd’n

In de Meppeler Courant van 25 februari 1981 verscheen het volgende bericht over de noodzakelijk geachte bescherming ingevolge de Monumentenwet van de Baarg van Wittelte.

Kasteelheuvel in bescherming
Wittelte – De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort heeft Gedeputeerde Staten van Drenthe geattendeerd op de aanwezigheid van een kasteelheuvel in Wittelte. De rijksdienst wijst erop dat zich in het grasland ten zuidoosten van Wittelte een ongeveer vier meter hoge kunstmatige heuvel met een diameter van 20 meter bevindt.
Rondom deze heuvel wijst een depressie op een vroeger hier aanwezige gracht. Het betreft hier één van een drietal (de andere zijn het Borgbarchien ten zuidwesten van Rheebruggen tussen Uffelte en Ansen en de Klinkenberg in het dal van de Geeserstroom ten zuidwesten van Gees) Drentsche kasteelheuvels, die dateren uit de Middeleeuwen.
Op grond van wetenschappelijk- en cultuurhistorische betekenis zal deze kasteelheuvel met het rondom aanwezige grachtprofiel te zijner tijd worden voorgedragen voor bescherming ingevolge de Monumentenwet. Het is de rijksdienst gebleken dat in het rapport voor de ruilverkaveling ‘Diever’ dit archeologische monument nergens wordt genoemd, hetgeen zou kunnen inhouden dat met deze heuvel en zijn naaste omgeving geen rekening wordt gehouden bij het uitvoeren van eventuele werkzaamheden. De rijksdienst meent er goed aan te doen Gedeputeerde Staten op dit moment te attenderen en de waarde ervan nog eens duidelijk te onderstrepen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Het is de redactie niet duidelijk wat de schrijver van dit artikel met ‘op grond van wetenschappelijke betekenis ….’ heeft bedoeld. Zeker is dat de Baarg van Wittelte nooit oudheidkundig (laat staan wetenschappelijk) is onderzocht.
Boer Jacob (Japie) Snoeken (de Snuuke) (zie de hier afgebeelde kleurenfoto van zijn graf) (dat hij ruste in vrede), de eigenaar van het land waarin de Baarg van Wittelte ligt, heeft hoogstpersoonlijk verhinderd dat de Baarg van Wittelte tijdens de uitvoering van de volstrekt overbodige ruilverkaveling is platgebulldozerd. Postuum driewerf hulde voor Jacob (Japie) Snoeken (de Snuuke): hulde, hulde, hulde.
Zo kon de Witteler Baarg in 2002, meer dan 20 jaar na de volstrekt overbodige ruilverkaveling, als Franse mosterd na een schaal gloeiend hete bitterballen, alsnog op de lijst van rijksmonumenten (beschermd monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988) worden opgenomen. Voor wat dit waard is.
Burgemeester Hendrik Gerard van Os heeft bijgaand afgebeelde zwart-wit-foto in 1927 gemaakt.
De redactie heeft de bijgaand afgebeelde kleurenfoto van wat nog over is van de Witteler Baarg gemaakt op 3 oktober 2012.
De redactie heeft de bijgaand afgebeelde kleurenfoto van het graf van Jacob (Japie) Snoeken (de Snuuke) gemaakt op 17 mei 2023.

Abracadabra-1407

Posted in Aarfgood, de Witteler Baarg, Oudheidkunde, Wittelte | Leave a comment

Op ut Deeverse hunnebedde stön un olde skure

In het in 1999 verschenen fotoboekje ‘Diever, ie bint ’t wel …’ is als afbeelding 64 een afbeelding van een zwart-wit ansichtkaart van ut hunnebedde an de Grönnegerweg bee Deever. De foto voor deze ansichtkaart is rond 1933 gemaakt. In de tekst bij de afgebeelde ansichtkaart is aandacht besteed aan de aankoop van het hunnebed door het rijk en een globale beschrijving van ut hunnebedde door professor doctor Albert Egges van Giffen. Een afbeelding van de betreffende bladzijde uit het fotoboekje ‘Diever, ie bint ’t wel …’ is in dit bericht opgenomen.

64 – Heezeresch – Hunebed op de Steenakkers – ± 1933
Op 6 januari 1855 werd ter voldoening aan het Koninklijk Besluit van 28 december 1854 aan het Rijk gemeld dat op de Heezeresch in een akker van Hendrik ter Mast een hunebed lag. Op deze akker stond bij een huisje een schuur, waaronder stenen van het hunebed lagen.
Het Rijk besloot pas op 20 oktober 1871 de akker en het hunebed aan te kopen. Het Rijk verzocht wethouder Klaas Kok om met de eigenaar te onderhandelen over de aankoop en het verplaatsen van de schuur, opdat het hunebed in zijn geheel vrij zou komen.
Hendrik ter Mast was wel bereid de akker met het hunebed te verkopen. Voor de grond vroeg hij 12 gulden. Voor het verplaatsen van zijn schuur vroeg hij 200 gulden. Ook bedong hij dat een op zijn akker aanwezig voetpad over de publieke weg moest gaan lopen. Uiteindelijk ging hij accoord met een vergoeding van 88 gulden voor de schuur. Daarbij stelde het Rijk wel als voorwaarde dat deze niet hoger zou zijn, als de schuur in zo’n slechte staat zou blijken te zijn, dat deze na het afbreken niet meer zou kunnen worden herbouwd. De totale verkoopprijs kwam zo op 100 gulden te liggen. Op 2 november 1871 werd de koop gesloten. Na het afbreken van de schuur konden de daar onder liggende stenen worden blootgelegd.
De archeoloog professor doctor Albert Egges van Giffen beschreef het hunebed later als volgt:
Het hunebed is onregelmatig spits-eivormig. Het heeft een ongeveer noord-oostelijk-zuidwestelijk gerichte lengte-as. De ingang bevindt zich vermoedelijk aan de zuidkant, doch de plaats waar is niet zonder meer vast te stellen. Het steengraf bestaat uit minstens 10 draagstenen en totaal uit 22 stenen. Ze bestaan allen uit graniet. Toen het hnnebed nog geheel ongeschonden was, werd als bijzonderheid aangegeven dat in één der dekstenen een grote mensenhand was gegraveerd of uitgehouwen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De foto voor de hier afgebeelde zwart-wit ansichtkaart van ut hunnebedde an de Grönnegerweg bee Deever dateert uit 1933. In de achtergrond van de afbeelding is de bebouwing van de Dwarsdrift en van ut Kastiel te zien.
Had meneer de weledelgestrenge professor doctor in de oudheidkunde Albert Eggen van Giffen het hunnebed maar nooit naar eigen inzichten ‘gerestaureerd’ ! Ut hunnebedde op bijgaande afbeelding oogt veel echter, zo zijn het mooie dikke stien’n in de Stienakkers an de Grönnegerweg bee Deever.
Hedendaagse slimme professoren in de oudheidkunde ‘restaureren’ niet zo maar meer een oudheidkundig object, maar proberen dit zo mogelijk zo goed en duurzaam mogelijk te ‘conserveren’, in de (vervallen) staat te houden waarin het zich bevindt, dus wat betreft dit hunnebedde plat en kort door de bocht gezegd: met de fikken er van afblijven en letterlijk saand uut de Stienakkers erover.
De redactie heeft de hier afgebeelde kleurenfoto gemaakt op maandag 2 januari 2017. Het had in de nacht van 1 op 2 januari een beetje gesneeuwd. Dat leverde toch wel weer een mooi fragmentje uit het recente verleden van ut hunnebedde op.

Abracadabra-465

Posted in Albert Egges van Giffen, Ansichtkoate, Diever, ie bint 't wel ..., Grönnegerweg, Hunnebedde D52, Oudheidkunde, Stienakkers | Leave a comment

Over de Baarg van Wittelte

Waarschijnlijk is de Baarg van Wittelte het laatste restje van een zogenaamde motte. Als de Baarg inderdaad een motte is geweest, dan is het waarschijnlijk dat op de Baarg ook een soort van kasteel of kasteeltje heeft gestaan.
In de lijst van ‘mottes en mottekastelen in Nederland‘ in de website Wikipedia is de Baarg van Wittelte niet genoemd, nu zegt dat niet alles, want de inhoud van Wikipedia moet voortdurend kritisch worden beoordeeld.
In Wikipedia is een en ander te lezen over het mottekasteel.
Op het internet is ook een voorbeeld van een mottekasteel in België te vinden.
Nog meer afbeeldingen van ‘mottekastelen’ zijn te vinden via het aanklikken van: meer afbeeldingen van mottekastelen.
In de website Wikipedia hebben direct belanghebbenden ook een bladzijde volgeschreven met grotendeels subjectieve gegevens over de Baarg van Wittelte.
In de website Wikipedia is ook een grappige foto uit 2009 van de Baarg te vinden. In de tekst bij die foto wordt de Baarg aangeduid als ‘Wittesheuvel’, maar die naam is gewoon een verzinsel van de eigenaar van het land waarin de Baarg ligt. Het is aardig om op deze foto te zien dat om het rijksmonument eindelijk schrikdraad is gespannen.
Nog tot niet zo lang geleden liet de eigenaar van het land gewoon zijn koeien over de Baarg lopen, wat bij heeft gedragen aan het grote vernielen (verropp’m) van deze archeologische rest. Het is ook vermakelijk om te zien dat de eigenaar het kale heuveltje leuk heeft opgedirkt en opgepimpt met een eigengemaakte grijze (gewapend?) betonnen pop. Zwaait de pop met zijn zwaard in de richting van Utrecht ?
Op de website Geheugen van Drenthe is ook enige aan oudere bronnen ontlede gegevens over de Baarg te vinden.
Ook de website Encyclo Online Encyclopedie biedt enkel bekende gegevens uit oudere bronnen.
De website home.kpn.nl/ekats doet enige beweringen die niet worden onderbouwd met verwijzingen naar bronnen. Wel is op deze site een aardige foto van de Baarg te zien.

Posted in Aarfgood, de Witteler Baarg, Oudheidkunde, Wittelte | Leave a comment

Uutlegbröt veur ’n olde boer’nhof op Kalter’n

Ten noordwesten van de bebouwde kom van het dorp Deever ligt helaas neebou met de naam ‘de Kalterbroeken’. De redactie van ut Deevers Archief zag de bui al lang hangen en heeft daarom voor de zekerheid veel foto’s gemaakt van de Kalterbroeken van vóór de neebou. Hij heeft bijgaande afgebeelde kleurenfoto al op 9 mei 2005 gemaakt.

In de vruchtbare weidegronden van ‘de Kalterbroeken’ zijn de sporen van een olde boer’nhof uit omstreeks 1200 gevonden. In de bodem werden sporen van een waterput, greppels, palen en kuilen gevonden. De oudheidkundige spoorzoekers en speurneuzen hebben op basis van de gevonden sporen van deze olde boer’nhof een waarlijk waarachtig mooie tekening bij elkaar bedacht. Zie de bijgevoegde afbeelding. Driewerf hulde: hulde, hulde, hulde.

De gemeente Westenveld heeft het monopolie op de verkoop van bouwgrond voor neebouw in ‘de Kalterbroeken’ en vraagt exorbitant veel geld voor een vierkante meter bouwgrond (nota bene: exclusief belasting toegevoegde waarde). Vooruit, ergens moeten de te vele medewerkers van de voorkant van het gelijk in het Raadhuis aan de Gemeentehuislaan in Deever van worden betaald.

Het is verbazingwekkend dat de gemeente Westenveld uit de vette winst van zijn lucratieve grondhandeltje niet eens een paar honderd euro over heeft voor het bekostigen van een eenvoudig, maar wel duurzaam (geen tropisch loofhouten) bord met daarop de hier afgebeelde olde boer’nhof met enige uitleg over de gevonden oudheidkundige sporen.
En dan te bedenken dat in de prijs voor een vierkante meter bouwgrond of anderszins ook de kosten van het oudheidkundige spitwerk zijn versleuteld. De bewoners moeten dan wel waar voor hun geld krijgen en op zijn minst getrakteerd worden op een böd.mit uutleg over de resultaten van het oudheidkundige spitwerk.
Zo’n bord zou bijvoorbeeld in de buurt van het op de bijgevoegde kleurenfoto zichtbare naamloze pad kunnen worden geplaatst.
De redactie kan zich heel goed voorstellen dat de geachte dames en heren dorpskrachten van het zogenaamde Oermuseum an de brink van Deever staan te popelen om zo’n uutlegbröt grateloos en voor niets in elkaar te sleutelen.

De redactie heeft de bijgaande kleurenfoto van een stukje van de neebou in ‘de Kalterbroeken’ op maandag 2 januari 2017 gemaakt. Het is verbazingwekkend wat allemaal op deze foto is te zien.

De hekjes die door de verkeersdeskundige hoofdbeleidsmedewerker van de voorkant van het gelijk bedacht zijn om voetgangers, fietsers en bromfietsers te dwingen (gij zult) tussen de hekjes door te laveren, hebben zichtbaar geen nut, want de bewoners van ‘de Kalterbroeken’ gebruiken terecht het slijtpad aan weerskanten van deze hekjes van zo te zien tropisch loofhout (is dat wel duurzaam ?).

En waarom zijn in de bestrating twee zo genoemde ‘haaietanden’ opgenomen ? Denkt de verkeersdeskundige hoofdbeleidsmedewerker van de voorkant van het gelijk dat iedereen maar naar de grond zit te koekeloeren ? Naderen de gebruikers van het pad een voorrangsweg ? Zo ja, dan zou ook voorrangsbord B06 geplaatst moeten worden ? Zo nee, dan gelieve de ‘haaietanden’ te verwijderen.  Of heeft de verkeersdeskundige hoofdbeleidsmedewerker deze ‘haaietanden’ daar geplaatst om zijn eigen aansprakelijkheidshachje af te dekken ?

En waarom staan de tropisch loofhouten hekjes verkeerd ? Je zou verwachten dat het linker hekje dichter bij de straatweg naar Kalteren staat dan het rechter hekje, want dan wordt de gebruiker van het naamloze pad bij het passeren van de twee hekjes gedwongen in de richting van het verkeer dat in de richting van Kalteren rijdt te kijken.

Gaat de verkeersdeskundige hoofdbeleidsmedewerker van de voorkant van het gelijk binnenkort de slijtpaden grondig en voor altijd afgrendelen met een hoge glintenwand van zwerfkeien, die bij het oudheidkundige gespit in de Kalterbroeken zijn gevonden ? Want de voorkant van het gelijk heeft altijd gelijk, ook in het geval van ongelijk. En is hij stiekem tijdens een verkwikkende en inspirerende lunchpausewandeling aan de linkerkant alvast begonnen met deze glintenwand ? Het onvermijdelijke uutlegböd zou mooi tegen zo’n glintenwand kunnen worden geschroefd.

Posted in Gemeente Westenveld, Kalter’n, Oudheidkunde, Tiekening | Leave a comment

De old-germaansche urn uut de Stienakkers is vöt

In de krant ‘Het nieuws van den dag: kleine courant’ is op 14 april 1905 het volgende artikeltje gepubliceerd.

In een akker bouwland, niet ver van het hunnebed te Diever, is een fraai oud-Germaansche urn gevonden, gevuld met asch, houtskool en beenderen.
Het voorwerp, dat geheel onbeschadigd is, werd aangekocht voor het Museum van Oudheden te Assen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Wellicht doelde de schrijver van dit artikeltje met ‘oud-Germaansche urn’ op een ‘oude Germaansche urn’, wellicht een van de oudste Germaansche urnen, die ooit in de omgeving van Deever is gevonden.
De redactie zal pogingen doen meer gegevens van deze urn te achterhalen.
Hunnebed D52 is te vinden in de Stienakkers op de Heezeresch an de Grönnegerweg bee Deever.
Met Provinciaal Museum van Oudheden te Assen was de voorloper van het huidige Drents Museum te Assen.
De zeer gewaardeerde trouwe bezoeker van ut Deevers Archief
 wordt tevens verwezen naar een ander bericht over deze vondst.

Op 24 augustus 2022 stuurde de redactie van ut Deevers Archief het volgende bericht naar het Drents Museum in Assen:
Geachte heer/mevrouw,
Ik wil graag verwijzen naar het bericht ‘Oud-Germaansche urn evön’n in de Stienakkers’. 
Ik zou graag een scherpe afbeelding (jpg.bestand) van deze urn willen ontvangen, teneinde deze aan het bericht in ut Deevers Archief toe te kunnen voegen.
Ik ben u bij voorbaat bijzonder erkentelijk voor de te nemen moeite.
Met vriendelijke groet.

Pas op 20 september 2022 stuurde het Drents Museum in Assen de volgende teleurstellende korte reactie:
Beste redactie,
We hebben in de collectieadministratie van 1905 en 1906 gezocht, maar we kunnen geen gegevens vinden over een urn gevonden in de omgeving van het hunebed te Diever.
Wij kunnen dus helaas niet herleiden om welke urn dit zou gaan.
Met vriendelijke groeten.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief van 23 september 2022
Dat is wel een zeer verontrustende reactie van een medewerker van het Drents Museum.
Het volgende is mogelijk. Het bericht in ‘Het nieuws van de dag’ was een nepbericht. De medewerker van het Drents Museum had geen zin het geval goed te onderzoeken. De urn is nota bene wel aangekocht, maar nooit in het Museum voor Oudheden terecht gekomen. De aangekochte urn is doorverkocht. De urn is anoniem in het Drents Museum aanwezig. De urn is verdwenen. De urn is gestolen. De urn is weggegooid. De urn is per ongeluk gevallen en in tienduizend stukjes gebroken. De urn is uitgeleend en nooit weer teruggebracht. Wellicht zijn nog vele andere mogelijkheden te bedenken. De administratie van het Museum van Oudheden in Assen, nu het Drents Museum in Assen, was bij alle mogelijkheden een grote puinhoop.

abracadabra-480

Posted in Deever, Grönnegerweg, Hunnebedde D52, Oudheidkunde | Leave a comment

Jan Hessels vön un stien’n haèmer in de Hett’nkaamp

Dorpsfiguur, boer en anekkedotevuteller Jan Hessels vond omstreeks 1980 een meer dan 4000 jaar oude stenen hamer in een bouwakker in de Hertenkamp tijdens ut eap’l rooi’n mit de mesiene. Hij verkocht deze hamer op 3 maart 1988 aan de Prae- en Protohistorische Afdeling van het Provinciaal Museum van Drente in Assen. De hamer wordt tegenwoordig bewaard in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis.
Jan Hessels beschreef de positie van de vindplaats van de hamer: ± 75 meter ten zuiden van de Tillegröppe, ± 200 meter ten oosten van de Middenlaan en ± 1400 meter ten zuiden van Woater’n. Dat is in de Hertenkamp. De redactie heeft de vindplaats bij benadering weergegeven op de topografische kaart uit omstreeks 1980 met een zwarte pijl in afbeelding 1..
Het gevonden object heeft in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis het volgende inventarisnummer: 1988-III.1
Het object is als volgt beschreven: Steen: hamer (type Emmen) van groen/zwart wit gespikkeld gesteente (ophioliet). In dikte toelopend naar de top. Vrij zwaar verweerd, waardoor een echte snede zelfs ontbreekt. De breedte loopt op tot de achterzijde van het steelgat en vermindert daar met een knik naar de afgeplatte top. De snede ligt symmetrisch ten opzichte van het lichaam. Het steelgat is licht conisch. Met name op één smalle en één brede zijde zijn nog slijpvlakjes aanwezig. Halverwege tussen de snede en het steelgat loopt door de hamer een witte ader. Afmetingen: gr. l.= 12,3 cm; gr. br.= 5,0 cm; gr. d.= 3,8 cm; diameter steelgat: 1,9 cm en 2,1 cm. Periode: Neolithicum laat: 2850 – 2000 voor Christus. Zie afbeelding 2.
Nu kan je beschrijven wat je wilt, maar een foto kan meer zeggen dan 1000 woorden. Daarom heeft de redactie van ut Deevers Archief het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis ten zeerste uitgenodigd een digitale foto (jpg-bestand) van de hamer ter beschikking te stellen voor opname bij dit bericht. De redactie kan niet wachten deze foto aan dit bericht toe te voegen.

Afbeelding 1

Afbeelding 2

Posted in Oudheidkunde | Leave a comment

Bint ur grafplunderaars in Oll’ndeever besig ewest ?

De redactie van ut Deevers Archief beseft dat in ut Deevers Archief meer aandacht moet worden besteed aan de vele oudheidkundige vondsten in de bodem binnen de grenzen van de gemiente Deever. Een niet te verwaarlozen bron van gegevens over oudheidkundige vondsten zijn berichten in oude kranten. De redactie toont hier drie berichten uit 1936.

Bericht 1
In het Nieuwsblad van Friesland van 23 oktober 1936 stond het navolgende bericht ‘Urnen te Diever opgegraven’. Precies hetzelfde bericht stond ook op 23 oktober 1936 in het Nieuwsblad van het Noorden. En precies hetzelfde bericht stond ook op 24 oktober 1936 in de Leeuwarder Courant.

Urnen te Diever opgegraven
Diever, 22 October. Bij het graven van fundeeringen voor een nieuwe woning voor den heer Strik alhier stootte men op tamelijk grote keisteenen, waaronder tal van urnen waren geborgen. De urnen waren alle stuk, doch verschillende bevatten nog aschresten. Het waren alle onbewerkte urnen.
Dadelijk heeft men den archeoloog dr. Van Giffen gewaarschuwd en is men met graven opgehouden.
In de omgeving van ons dorp zijn reeds vaker oude begraafplaatsen aangetroffen, doch aan den Zuidkant, waar deze vindplaats is gelegen, voor zover bekend, nog niet.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
In het op vrijdag 9 juli 2021 uitgegeven Magnus Opus Fragmenten Uit Het Verleden Van De Vroegere Gemeente Diever van de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever is in het hoofdstuk Archeologie op bladzijde 38 een afbeelding van bijgaand afgebeeld bericht opgenomen.


Bericht 2
In het Nieuwsblad van Friesland (Hepkema’s Courant) van 26 oktober 1936 stond het navolgende bericht ‘Nog meer urnen te Diever. En hetzelfde bericht stond ook in het Leeuwarder Nieuwsblad van 27 oktober 1937.

Nog meer urnen gevonden te Diever
Diever, 24 October. Wederom zij alhier urnen gevonden en wel door den landbouwer Dolsma te Oldendiever bij het graven van een zogenaamde aardappelkuil. Deze urn ging bij het delven uit elkaar en was in tegenstelling met de op het terrein van de heer Strik gevondene, mooi bewerkt. Reeds eerder kwamen daar ter plaatse urnen te voorschijn. Op verzoek van dr. Van Giffen, archeoloog te Groningen, zijn alle scherven overgebracht naar het gemeentenhuis, waar ze later aan een nader onderzoek zullen worden onderworpen door den oudheidkundige, die thans in het buitenland vertoeft.
Uit de thans en de reeds eerder gevonden oudheden aan alle zijden van het dorp en de groote talrijkheid dezer voorwerpen blijkt, dat Diever reeds zeer vroeg een bewoond gebied geweest is.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
In het op vrijdag 9 juli 2021 uitgegeven Magnus Opus Fragmenten Uit Het Verleden Van De Vroegere Gemeente Diever van de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever is in het hoofdstuk Archeologie op bladzijde 38 een afbeelding van bijgaand afgebeeld bericht opgenomen.


Bericht 3
In de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 24 oktober 1936 stond het navolgende bericht ‘Diever – Oudheden gevonden’.

 Diever – Oudheden gevonden
Terwijl de timmerlieden Koning en Nijzingh alhier bezig waren met het graven van zand voor het fundament van een te bouwen woning voor den heer A. Strik, stootten ze daarbij op keien, welke bij verder doorgraven bleken te dienen als dekking van urnen. De steenen werden voorzichtig weggenomen, doch de urnen kwamen alle in stukken te voorschijn.
Ook de landbouwer Dolsma te Oldendiever vond bij het graven in de onmiddelijke nabijheid van zijn woning resten van urnen. Ook eeerder werden daar resten van urnen gevonden, zoodat het zeer wel mogelijk is, dat daar in de nabijheid een verzameling uit vroeger eeuwen werd bewaard of nog aanwezig is. Het gevondene blijft bewaard totdat dr. Van Giffen, die hiervan door den burgemeester op de hoogte is gesteld, te zijner tijd een onderzoek zal instellen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Met de timmerlieden Koning en Nijzingh worden bedoeld Jan Koning en Hendrik Nijzingh.
In dit bericht wordt de suggestie gewekt dat in het terrein van boer Dolsma in Oll’ndeever urnen zijn begraven, die afkomstig waren uit echte begraafplaatsen van urnen, zoals gevonden in het terrein van Albert Strik an de Brinkstroate in Deever. Zijn de urnen in het terrein van Dolsma begraven geworden door grafplunderaars ?
De redactie heeft nog niet uitgezocht wat de voornaam van landbouwer Dolsma was en waar het boerderijtje van landbouwer Dolsma in Oll’ndeever stond.

Posted in Oudheidkunde | Leave a comment

In Deever agin neet un staandbeeld veur ut spittertie

In de rubriek Dagweek Regio van het Nieuwsblad van het Noorden verscheen op zaterdag 10 maart 1984 het volgende artikel ter gelegenheid van de honderste geboortedag van professor dr. Albert Egges van Giffen. Hij werd op 14 maart 1884 geboren in Noordhorn in Groningen.

Drenthe: archeologisch de best onderzochte provincie
Honderd jaar geleden werd de vermaarde professor Van Giffen geboren. Een man die een groot deel van zijn leven zou doorbrengen in de Drentse gronden. Van hem wordt dan ook gezegd dat de mensen óp de grond hem minder interesseerden dan die er al duizenden jaren ónder lagen.

Woensdag 14 maart is het honderd jaar geleden dat Albert Egges van Giffen in het Groningse Noordhorn werd geboren. In Drente werd hij later geëerd als Drentes Grote Archeoloog. Een bescheiden titel voor zo’n wereldberoemd man, die in mei 1973 te Diever overleed. Een groot deel van zijn leven heeft hij gewroet in de grond van De Olde Landschap, op zoek naar sporen van onze voorvaderen. Honderden grafheuvels, urnenvelden en tientallen hunnebedden werden door hem minutieus onderzocht, waarbij hij een ongekende schat aan gegevens en voorwerpen boven de grond haalde en internationale erkenning verwierf. Wat bezielde deze man, die zelf als laatste Drent in een grafheuvel begraven wilde worden ?
Dat Albert Egges van Giffen bijna 90 jaar oud werd, mag een wonder heten. Mensen die met hem samen gewerkt hebben weten te vertellen dat hij een ‘ongeluk’ op de openbare weg was. De nu 87-jarige J. Lanting uit Vries, die 52 jaar zijn voorgraver is geweest zegt: ‘Ooh…, hij was zo’n drukke man. Hij vloog altijd met de auto, en voor de oorlog ook al op de motor. Toen trokken wij er samen met de motor op uit. Hij voorop en ik achterop. Bij mij bond hij een zware fotocamera van één bij een halve meter op de rug en daarnaast nog de landmeterstokken. Iedereen keek ons aan als wij zo door Drente stoven ! Altijd was Van Giffen bezig met wat nog gebeuren moest. Links en rechts zat hij om zich heen te kijken of hij niet nog een grafheuvel ontdekte. En als hij ééntje gezien meende te hebben zei hij: ‘Jan, daar moeten we binnenkort ook nog eens naar toe.’ Ik zei dan maar gauw van ‘Ja.’ en ‘Kijk maar voor je.’ De oud-burgemeester van Sleen, mr. G.A. Bontekoe, zegt over de rijkunst van Van Giffen: ‘Ik zat graag bij hem in de auto, want hij kon boeiend vertellen. Maar ik zat het liefst wel zelf achter het stuur.’
Het ietwat roekeloze en snelle autorijden van Van Giffen en zijn onophoudelijk zoeken naar en veiligstellen van oudheidkundige gegevens in grafheuvels en hunnebedden lijken logisch in elkaars verlengde te liggen. In de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1918 waarschuwde hij er al voor dat veel oudheidkundig materiaal verloren dreigde te gaan, vanwege de afgravingen en ontginningen van het Drentse platteland.
‘Waarlijk, wanneer men jaar op jaar het oude Drentse land zijn oorspronkelijke karakter in steeds sneller tempo ziet verliezen, ja waarlijk, dan moet de oudheidvorscher wel zeggen: ‘Periculum est in mora; carpe diem.’ Hetgeen zoveel betekent als: ‘Uitstel is gevaarlijk; terstond aan de slag.’
Zijn noodkreet werd gehoord. Want omstreeks die tijd krijgt hij een regeringsopdracht tot het beschrijven van de toestand van de hunnebedden. Deze opdracht groeide uit tot het monumentale boekwerk ‘De hunnebeden in Nederland’, dat in de jaren 1925-1927 verscheen. Niet alleen geeft Van Giffen, die dan al directeur van het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) te Groningen en conservator van het Provinciaal Drents Museum te Assen is, hierin uitvoerige beschrijvingen van de ruim 50 hunnebedden, ook geeft hij een overzicht van de resultaten van een reeks opgravingen in deze monumenten.
Schatgraver
Volgens Lanting was Van Giffen begiftigd met een soort schatgravers-mentaliteit. ‘Het was altijd weer een verrassing wat er boven het zand kwam, hè. Je wist nooit wat er in lag. De nieuwsgierigheid, dat dreef hem om steeds maar door te gaan.’
Ook O.A. Harsema van het BAI maakt in de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1983 gewag van het schatgraversidee. ‘Het grafheuvelonderzoek sprak Van Giffen bijzonder aan. Dat was zeker niet alleen, omdat daar nog het sterkst iets van het schatgraversaspect meespeelt. Dat is in zijn nuchtere vorm ook het moment waarop de vondsten uit het graf een eerste contrôle vormen op wat men zich in de loop van het onderzoek omtrent de datering en de culturele plaats van het monument is gaan voorstellen.’
Mevrouw N. Meiboom-Veltman, de vrouw van wijlen burgemeester Meiboom van Diever (hij was daar van 1939 tot 1975 burgemeester) zegt dat Van Giffen ‘verschrikkelijk geobsedeerd’ was door zijn vak. ‘In Diever zelf was hij niet zo erg populair onder de plaatselijke bevolking. Ze beschouwden hem als een vakidioot. De mensen óp de grond in Diever interesseerden hem ook veel minder, dan de mensen die duizenden jaren ónder de grond lagen.’
In de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1974 schrijft BAI-medewerker J.D. van der Waals, dat het werk van Van Giffen in Drente globaal gezien in drie perioden is in te delen. Vanaf 1917 tot aan de jaren ’30 vond oriënterend, maar ook baanbrekend onderzoek plaats op velerlei gebied. ‘Deze fase wordt afgesloten door twee van Van Giffens meest oorspronkelijke en ook omvangrijke werken: ‘De hunnebedden in Nederland’ en ‘Die Bauart der Einzelgräber’ (1930).’ In dat laatste boek geeft Van Giffen een uiteenzetting van zijn nieuwe wijze van grafheuvelonderzoek; de zogenaamde kwadrant-methode. Dat wil zeggen dat hij een grafheuvel als een taart in vier gelijke stukken snijdt en elk kwart-deel na elkaar uitgraaft en onderzoekt volgens een vaste methode. Deze wijze van onderzoeken heeft nadien brede internationale erkenning gekregen.
Vanaf de crisisjaren ’30 tot vlak na de Tweede Wereldoorlog lopen de onderzoeken van Van Giffen parallel met de ontginning van Drente. De wijde, welhaast onoverzienbare, boomloze heidevlaktes waarop  de hunnebedden en vele grafheuvels lagen, moesten plaats maken voor akkers. ‘De boeren ploegden het land soms tot vlak aan de stenen van de hunnebedden om. Daardoor dreigden de hunnebedden, die toen al in vervallen toestand verkeerden, volledig uit elkaar te vallen,’ weet Lanting. Van der Waals schrijft in de Nieuwe Drentse Volksalmanak: ‘Aan de lopende band vindt noodgedwongen onderzoek plaats. Hierdoor is Drente, archeologisch gezien, de best onderzochte provincie, niet alleen van ons land, maar waarschijnlijk van heel Europa.’
Na de oorlog verplaatst het werk van Van Giffen zich aanvankelijk naar enkele Romeinse nederzettingen in het Westen van het land. Maar na zijn pensionering in 1954 krijgt hij een nieuwe en belangrijke functie. Hij wordt dan ‘Rijksadviseur voor de bescherming en de instandhouding van de hunnebedden en van de gerestaureerde archeologische monumenten’. Als Rijksadviseur nam hij het behoud en de restauratie van de hunebedden en de hunebedterreinen met kracht ter hand. Vrijwel tot aan zijn dood heeft hij deze functie met grote overgave verricht. De laatste en haast logische wens van Van Giffen is nooit in vervulling gegaan. Tegenover zijn voorgraver Lanting had hij zich meermalen laten ontvallen, dat hij in een grafheuvel te Diever begraven wilde worden. Hoewel Van Giffen officieel in Haren, en later in Paterwolde, woonde, bracht hij sinds 1932 het grootste deel van zijn leven in Diever door. Hij had daar aan de rand van het dorp op de Heezeberg, vlak bij een grafheuvel en het hunnebed van Diever, een zomerhuisje laten bouwen. ‘Hij heeft het er vaak met mij over gehad om zich in die grafheuvel te laten begraven,’ zegt Lanting. ‘Daar wil ik begraven worden Jan’, zei hij dan, terwijl hij naar de grafheuvel wees. ‘Dat was het idee van hem, hè. Maar het is er nooit van gekomen. Ik geloof niet dat hij ooit bij de gemeente Diever daartoe een officieel verzoek heeft ingediend. Want hij wist natuurlijk wel, dat het verzoek tóch afgewezen zou worden.’
Maar toch speelde de grafheuvel een belangrijke rol bij de begrafenis van Van Giffen. Mr. G.A. Bontekoe weet het zich nog uitstekend te herinneren: ‘Vanuit de kerk in het dorp Diever ging de stoet door het bos en kwam bij de grafheuvel terecht. Op die heuvel stond de kist van Van Giffen, omringd door vele bossen bloemen. Het was een zéér plechtig moment en het heeft een bijzondere indruk op mij gemaakt. Het was niet bizar, het paste precies bij de man.’
Volgende week vinden twee herdenkingsbijeenkomsten plaats naar aanleiding van het 100ste geboortejaar van Van Giffen. In het dorp Ezinge, waar hij 50 jaar geleden uitgebreide opgravingen in de terp voltooide, wordt woensdag 14 maart een bijeenkomst gehouden. Professor dr. H.T. Waterbolk houdt om vier uur in de NH-kerk van Ezinge een lezing over de terpenonderzoeken van Van Giffen. Tevens wordt die middag het boek ‘Herinneringen aan het graven in de terp van Ezinge’ gepresenteerd. Dit boek is geschreven door de heer J.J. Delvigne uit Ezinge, het eerste exemplaar wordt aan de commissaris der koningin H.J.L. Vonhoff aangeboden.
Zaterdag 17 maart vindt er in De Kolk in Assen een studiedag plaats met als thema ‘De hunnebedden en hun bouwers’. Deze studiedag wordt georganiseerd door de Drentse Preahistorische Vereniging. In zes voordrachten zullen die dag onderzoekresultaten gepresenteerd worden van diverse aspecten van het leven en werken van de hunebedbouwers, de eerste boeren in Noord-Nederland, 5000 jaar geleden.
Rinus Bouwmeester

In het zwarte kader rechtsboven staat de volgende tekst:
Professor Van Giffen was een man die zich in Drenthe van grafheuvel naar grafheuvel en van urnenveld naar urnenveld spoedde. Hij had steeds haast. Hij vond uitstel van onderziek gevaarlijk. Afgravingen en ontginningen maakten dat hij die haast had.

Het bijschrift bij de foto van professor dr. Albert Egges van Giffen luidt als volgt:
Professor dr. Albert van Giffen. Hij droeg bijna altijd een zwarte hoed.

Het bijschrift bij de foto van het hunebed van Sleen luidt als volgt:
Zo trof Van Giffen in het begin van deze eeuw de meeste hunnebedden in Drente aan. Uit elkaar gevallen stapels keien in een wijde, welhaast onoverzienbare, boomloze heide. Dit is het hunebed iets ten noorden van Sleen. In 1959 reconstrueerde hij het als het instructieve hunnebed de ‘Papeloze Kerk’. 

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Wat betreft de zin: Wat bezielde deze man, die zelf als laatste Drent in een grafheuvel begraven wilde worden ?
Redactie: Albert Egges van Giffen was Groninger van geboorte.
Wat betreft het tekstdeel: Hoewel Van Giffen officieel in Haren, en later in Paterwolde, woonde, bracht hij sinds 1932 het grootste deel van zijn leven in Diever door. Hij had daar aan de rand van het dorp op de Heezeberg, vlak bij een grafheuvel en het hunnebed van Diever, een zomerhuisje laten bouwen.
Redactie: Van Giffen liet geen zomerhuisje bouwen. Hij liet zijn directiekeet, die hij gebruikte tijdens het gespit en gewoel in de terp van Ezinge -die keet had hij nadien blijkbaar gekocht- verplaatsen naar de Heezerberg. Het kan best zo zijn dat Van Giffen heel erg vaak in ‘de Keet’ op de Heezerberg vertoefde, maar niet in 1948, 1949 en 1950, want in die periode is ‘de Keet’ wettelijk gevorderd geweest door de gemiente Deever, in casu burgmeester Jan Cornelis Meiboom (die in de Deeverse volksmond altijd ome Kees werd genoemd), vanwege de grote naoorlogse woningnood en werd het huisje tijdelijk bewoond door een gezin uit Diever. Uit woede over deze wettelijke noodmaatregel -hij vond het zelfs nodig hiervoor naar de rechter te stappen- heeft de professor in die drie jaren zijn gezicht niet laten zien op de Heezerberg. Als hij wat had te melden aan de tijdelijke bewoners van ‘de Keet’, dan stuurde hij zijn stroman en manusje-van-alles Hendrik Jan ter Mast.
Een omhooggevallen Havelter vrijwilliger van het toeristenbezigheidscentrum met de merkwaardige nepnaam Oertijdmuseum, dat is gevestigd in het verminkte voormalige schultehuis an de brink van Deever, meent voldoende gezag en autoriteit en redenen en misschien ook wel geld te hebben om voor professor doctor Albert Egges van Giffen een standbeeld op de brink van Deever te claimen. Dat mag, moet en zal vooral niet gebeuren ! What the hell is going on ? Met de plaquette van professor doctor Albert Egges van Giffen op een steen bij zijn knutselhunnebed met de merkwaardige naam ‘de Papeloze Kerk’ is hem ruim voldoende eer bewezen. En als aan die ruim voldoende eer nog wat moet worden toegevoegd, dan zou het Hunnebedcentrum in Borger de naam ‘Professor doctor Albert Egges van Giffen Hunnebedcentrum’ gegeven kunnen worden.
Maar met de amechtige aanbidding van professor doctor Albert Egges van Giffen kunnen de vrijwilligers van het oertijdmuseum meteen beginnen. Hun commerciële oertijdwandeling onder begeleiding van een gids kan eerst langs de oertijdsteen op de brink gaan, dan in het voorbijgaan aan de kerk aan de brink even melden dat de eerste houten katholieke kerk van Deever is gebouwd op een oertijdtempel of een oertijdgrafmonument (waarschijnlijk een hunnebed) van de oertijdmensen, dan langs het graf van de oertijdkundige professor doctor Albert Egges van Giffen op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever gaan, dan naar het hunnebed van de oertijdmensen aan de Grönnegerweg gaan, dan vooral wel even op de oertijdstenen van het hunnebed klimmen, dan langs de grafheuvel van de oertijdmensen bij de Ossekoele gaan, dan over de oeroude Heezerberg (de Keet is al jaren geleden gesloopt) en de oeroude Heezeresch naar ut oerolde Kastiel lopen en dan terug lopen naar het oertijdmuseum. Oertijdachtiger kan de verwende veeleisende toerist het niet wensen. Oertijdachtiger kan de verwende veeleisende toerist het niet krijgen.

Afbeelding 1 – Artikel in het Nieuwsblad van het Noorden van zaterdag 10 maart 1984
Afbeelding 2 – Ut olde gemientehuus an de brink van Deever – Foto © Gert Hardeman, 24 paril 2011, webstee ghardeman.nl

Posted in Albert Egges van Giffen, Hunnebedde D52, Hunnebedde D52a, Oudheidkunde | Leave a comment

Kogels uut de kogelvangers op de Nul

De redactie van ut Deevers Archief ontving op 3 februari 2018 van Richard Kerssies bijgaande afbeelding met bijbehorende uitleg over kogels die hij en zijn vader hebben gevonden in het zand van één van de vier kogelvangers op de Nul.

Ik ben geboren in 1971 en heb als kind met mijn vader Jan Kerssies veel lopen struun’n in de bos in de buurt van de kogelvangers, maar nooit wat gevonden.
Totdat we op een keer op ooghoogte bij een plek keken waar een konijn was begonnen met het graven van een hol. In het gele zand vonden we bruine strepen die ongeveer 30 tot 40 centimeters de kogelvanger in liepen. Als we een streep volgden, dan vonden we aan het einde van deze streep een kogel.
Ik denk dat de buitenmantel van de kogel uit zwaar gecorrodeerd koper bestond; de mantel was omhuld met verbrand of geoxideerd zand. In de kern zat een nog gave loden kogel. Volgens mij hebben we op die manier zo’n tien kogels gevonden.
Ik zal proberen de plek waar we de kogels hebben gevonden terug te vinden.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie is de heer Richard Kerssies bijzonder erkentelijk voor deze bijdrage aan het beschrijven van het verleden van de kogelvangers aan de Doldersummerweg ter hoogte van de Nul.
De tien (acht ?) kogels van de heer Richard Kerssies zijn zonder enige twijfel te beschouwen als Deevers militair aarfgood en de redactie plaatst deze zonder enig politiek en ambtelijk gedoe en gedraai en gedraal en geloel op de erfgoedlijst van ut Deevers Archief.
De heer Richard Kerssies en zijn vader kunnen worden beschouwd
als de eerste twee Deeverse beoefenaren van de militaire archeologie.
Dorpskrachten van de Historische Vereniging Vroeger Gemeente Diever hebben in het begin van 2017 wat geknutseld aan één van de vier kogelvangers om deze weer wat zichtbaar en herkenbaar te maken. De redactie beschouwd deze respectabele dorpskrachten niet als beoefenaren van de militaire archeologie in de gemiente Deever.
Het ligt voor de hand dat vervolgens de toen dienstdoende wethouders Erik Van Schelven en Homme Geertsma van de voorkant van het gelijk er als politieke haantjes bij waren om aan de Doldersummerweg een door de heemkundige vereniging uut Deever en de vereniging tot behoud van natuurmonumenten uut ut verre ‘s Graveland betaald informatiebord te onthullen.

Posted in de Kaamp op de Oeren, Kogelvanger, Oudheidkunde, Wapse | Leave a comment

Reinder vön un stien’n biele uut de neeje stientied

De redactie van ut Deevers Archief is zich met het schaamrood op de kaken bewust van het feit dat hij in ut Deevers Archief te weinig aandacht besteedt aan het verleden van ut mooie Oll’ndeever en ook aan het hele verre verleden in de gemiente Deever. Om dit enigszins recht te zetten toont de redactie hier het navolgende bericht dat verscheen in de Olde Möppeler (Meppeler Courant) van 12 januari 1987. Het bericht beschrijft de vondst van een stenen bijl uit de nieuwe steentijd. Reinder van der Helm, boer in Oll’ndeever, vond deze bijl bij werkzaamheden op zijn land.. 

Van der Helm sr. vindt neolitische bijl in Diever
Hier woonden dus altijd al boeren ?
Diever – Bijlen zijn in de landbouw erg belangrijk en toen Reinder van der Helm uit Diever enkele weken geleden een stenen exemplaar op zijn land vond, was hij meteen op zijn hoede. Ook zijn zoon Jan, die oudheidkundig nieuws in de kranten volgt, zag onmiddellijk de waarde van het stenen voorwerp.
Maar wat moet je met zo’n ding ? Veel weet je er niet van en wat is eigenlijk de waarde in geld uitgedrukt ? Mag je zoiets houden of moet het naar een museum ?
Van der Helm sr. besloot de krant te bellen. Hij zocht contact met een man wiens oordeel hij het meest vertrouwde, Rein Schut uit Meppel, die zo mooi over vogels schrijft. Schut waarschuwde het provinciaal museum in Assen en onze redactie en zo kwam het archeologische balletje aan het rollen, want het werd al snel duidelijk dat de stenen bijl archeologische waarde bezat. Althans dat veronderstelden de deskundigen en zo bevonden zich op een winterse dag Arnold Berbers uit Meppel, die veel van steensoorten weet, Rein Schut, de natuurman, iemand van de krant en Jaap Beukers van het provinciaal museum zich per auto onderweg naar de familie Van der Helm aan de Wittelterweg.
Tot in de verre omtrek waren er alleen de silhouetten van bospartijen en woningen te zien. Toen men aankwam bij de Van der Helms, bleek het boerenerf bezaaid met stenen, grote en kleine. Hier woonde, dat was duidelijk, een ‘stenenman’.
Wolken
Dikke sneeuwwolken pakten zich samen boven de eenzame boerderij, toen men er naar binnen ging om ‘de bijl’ te zien, misschien wel de vondst van het jaar. De nieuwsgierigheid was extra geprikkeld door de mededeling van tussenpersoon Schut, die van Van der Helm sr. had gehoord dat er grote stenen gevonden waren in diens akker. Misschien was er wel een hunebed gevonden of resten daarvan. Misschien was Van der Helm wel op een steenkistgraf gestoten, een uit zwerfkeien bestaand langwerpig graf, zoals er al eens een exemplaar gevonden is in Diever.
Van der Helm liet de groep niet lang in het ongewisse. Als een goochelaar die een konijn uit een hoge hoed tovert, stond hij plotseling op kousenvoeten in de kamer met de bijl in de hand.
Geen gat
Het ding ging van hand tot hand. Het was meteen duidelijk, het betrof hier een oorspronkelijk gladde maar door erosie-invloeden beschadigde stenen bijl van het trechterbekertype. Minstens 4700 jaar oud. Van der Helm sr.: ‘Maar er zit geen gat in voor de steel’. Jaap Beuker legde uit: Het is niet zoals nu dat ze de steel in de bijl stopten, nee, het was net andersom, ze stopten de bijl in de steel. Het drukpunt zat daarbij aan de dunne rechte zijkanten en niet aan de gewelfde onder- en bovenkant, want dan zou het hout onmiddellijk splijten. Maar men hakte er hout mee, bomen met name, en je zou versteld staan als je zag hoe effectief men er mee werkte…
Klein
Het bijltje was vrij klein, ongeveer 15 centimeter lang bij een breedte van 6 centimeter en een dikte van 4 centimeter. Het hele oppervlak was sterk geërodeerd en er liepen bruine sporen door de steenaders. Petroloog Berbers stelde na enig wikken en wegen vast dat het hoogstwaarschijnlijk anifiboliet was, vandaar de roestkleur. Maar archeoloog Beukers dacht dat de bruine kleur afkomstig was van de vindplaats niet ver van een waterloopje. Zijn vragen richtten zich dan ook onmiddellijk op een nauwkeurige beschrijving ervan. Deze kon door Van der Helm sr. worden gelokaliseerd op de door Beukers meegebrachte topografische kaarten en alles werd nauwkeurig beschreven en ingetekend.
De landbouwer had de bijl uit het land zien steken met de scherpe kant naar boven. Voor hem was de situatie zo klaar als een klontje: ‘Er hebben hier dus al mensen gewoond ?’ Met deze uitspraak bevestigde hij de in de beroepsarcheologie steeds meer gehoorde mening dat er in de meeste Drentse nederzettingsgebieden sprake is van een doorgaande bewoning vanaf neolithische tijden, toen zich hier de eerste boeren vestigden.
Ook later op de middag getuigden Van der Helm sr. en zoon Jan op een oorspronkelijke en juiste wijze over archeologische vondsten zoals bijlen te kunne oordelen.
Hunebed ?
Bij het ploegen van een akker stootten beiden op een hard voorwerp. Bij controle van de bodem ontdekten vader en zoon Van der Helm op circa 1 meter diepte een dikke kei met er omheen een serie kleinere stenen. Alles leek door mensenhand aangebracht. Beuker wist er niet goed raad mee. Een hunebed ziet er totaal anders uit en van een steenkistgraf was evenmin sprake.
Na enige discussie kwamen de aanwezigen tot d conclusie dat het oordeel moest worden opgeschort. Eerst graven, aldus Beuker, die de situatie ter plekke graag had willen onderzoeken, maar die zich in dit voornemen gehinderd zag door de bevroren grond en het donkere weer.
‘Ik kom nog wel eens terug.’, zei de provinciaal archeoloog.
Wel werden de uitgegraven stenen bekeken. Het waren imposante zwerfkeien die de nog frisse kleuren bezaten van niet aan de buitenlucht blootgestelde gesteenten. Staande bij de verzameling stenen aan de rand van het bosje boerengeriefhout, dat Van der Helm de Tippe noemde, wees Beuker op de eigenaardigheden van de zwerfkeien. Er lagen enkele fraaie zandstenen bij, die vlak zijn en plat. Op deze stenen werden de bijlen gewet. ‘Je hebt hier een paar fraaie slijpstenen liggen Van der Helm,’, zei Beuker.
De landbouwer beschreef de situatie van kort na de oorlog., hoe het er allemaal had uitgezien in het Wittelterveld. Er waren toen nog houtwallen, heideveld zelfs en veel bos. Bij het graven was hij wel eens op oude wegen gestoten. karresporen die door zandverstuivingen leidden. Ook zijn echtgenote wist nog van de verdwenen heidevegetatie en betreurde het verloren gaan van veel moois in het landschap. Dat verdween trouwens langzaam maar zeker onder een dunne laag jachtsneeuw, alleen de paaltjes van de afrasteringen en de bomen toonden hun grauwe gestalte. De talloze grote zwerfkeien hurkten als vormloze gedrochten op de grond. De avond was gevallen.
Van der Helm bleef achter met zijn trechterbekerbijl die had toebehoord aan zijn voorvaderen. Beuker had hem uitgelegd dat die bijl niet naar het museum hoefde, het was zijn eigen land en hij had zelf de vondst gedaan. Alleen bij zeer belangrijke vondsten, zoals munten, grafheuvels en dergelijke speelt de overheid mee. Maar voor Van der Helm was de bijl wel degelijk belangrijk. ‘Dat daar nou nou mensen mee hebben gewerkt.’ Schut repliceerde onmiddellijk: ‘Ja daar werkten boeren vroeger mee en dat doen ze nu nog…’

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Het merkwaardige aan dit gemakkelijk leesbare bericht in de Olde Möppeler (Meppeler Courant) is dat een aparte foto van dichtbij van de gevonden stenen bijltje uit de nieuwe steentijd ontbreekt. En daar ging alles toch om ?

De zeer gewaardeerde bezoeker van ut Deevers Archief, die nog steeds teksten op papier wil lezen en nog steeds naar afbeeldingen op papier wil kijken, die kan het bovenstaande bericht en de hier getoonde illustraties ook ten zeerste bewonderen op de bladzijde 39, 40 en 41 van het Magnus Opus van de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever. Maar ja, dan moet je wel in het bezit van dit dikke zware boekwerk zijn of dit dikke zware boekwerk bij iemand in kunnen zien. Wellicht is op de één of andere webstee al een pre-owned -om maar eens een nieuw Nederlands onwoord te gebruiken- exemplaar van dit dikke zware boekwerk te koop.


Posted in Oll'ndeever, Oudheidkunde | Leave a comment

Ansichtkoate en foto van ‘de Keet’ op de Heezebaarg

De oudheidkundige professor doctor Albert Egges van Giffen (geboren op 14 maart 1884 te Noordhorn, overleden op 31 mei 1973 te Zwolle, begraven op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever) staat op deze ansichtkaart in de voordeur van zijn geliefde buitenhuisje genaamd de Keet op zijn landgoed de Heezebaarg aan de rand van de Heezeresch bee Deever.
Professor doctor Albert Egges van Giffen stuurde deze fotokaart -gemaakt van een eigen foto- op 16 september 1956 naar de familie Zijp-Laan, Oostwoud 56 in Noord-Holland. De kaart is ondertekend door professor doctor Albert Egges van Giffen en zijn vrouw Guda Erica Gerharda Duijvis (ja, die van de pinda’s) (klik hier voor meer gegevens over Albert Egges van Giffen). De tekst op de kaart luidt: Diever, de ‘Heezeberg’, ons buitenhuisje. Veel dank voor uw kaart van de reis. Met vele groeten.
De Keet is inderdaad de keet die bij de grote oudheidkundige afgraving van de terp van Ezinge stond (klik hier voor meer gegevens over de afgraving van de terp van Ezinge). Deze keet werd na 1934 afgebroken en weer opgebouwd op de Heezebaarg (de baarg an de raand van de Heezeresch).
In 1997 was met name de houten onderkant van de Keet in een dusdanig slechte toestand (houtrot) dat de eigenaren, een kleindochter van professor doctor Albert Egges van Giffen en haar echtgenote, het houten huisje hebben laten afbreken, waarna direct daarna op dezelfde plaats een groter stenen vakantiehuis is gebouwd. De afbraak van het oude en de bouw van het nieuwe is uitgevoerd door bouwbedrijf Schipper uut Dwingel (eerder gevestigd in Leggel).
Kleindochter Tineke Zweers-van Giffen schreef op 8 december 1997 aan de redactie van ut Deevers Archief:
Het heeft ons beslist moeite gekost te besluiten de oude Heezeberg af te breken en te vervangen door een nieuwe woning. We zijn nu uiteindelijk toch wel blij, dat we de beslissing hebben genomen, want het huisje bleek hard aan vervanging tot. 

De avond voor de afbraak in de tweede helft van oktober 1997 hebben de redactie van ut Deevers Archief en de eigenaren van de Keet bij wijze van afscheid nog lekker gezellig een poosje in het woonkamertje van de Keet op de Heezebaarg gezeten en daar een kopje thee gedronken en een koekje gegeten.
De redactie van ut Deevers Archief heeft de hier afgebeelde kleurenfoto op de dag vóór de afbraak tegen het vallen van de avond met flitslicht gemaakt. Het zal één van de allerlaatste ooit gemaakte foto’s van dit huisje zijn geweest.

Reactie van J. Smit van 5 december 2017
Ik ben in de zestiger jaren van de vorige eeuw enkele keren met mijn vader Wolter Smit, die de exclusieve jachtrechten op de gronden rond de Heezeresch had verkregen van de familie Van Giffen, in aanwezigheid van Jan van Giffen (de zoon van professor doctor Albert Egges van Giffen) in het verblijf geweest. Het was inderdaad een eenvoudig zomerhuisje op een prachtige locatie in een fraaie omgeving !

Abracadabra-1253
Abracadabra-844Abracadabra-1254

Posted in Albert Egges van Giffen, Ansichtkoate, Deever, Heezerbaarg, Heezeresch, Oudheidkunde, Topstuk | Leave a comment

Stien van 13 tunne efun’n in ’t Oldendeeverseveld

De redactie van ut Deevers Archief vond bij het digitaliseren (scannen) van zijn papieren archief bestaande uit vooral veel dozen en veel mappen en veel ordners met veel foto’s, kranten- en tijdschriftenknipsels, reclamemateriaal, folders, en zo voort, en zo voort, en zo voort, uut de gemiente Deever bijgaand krantenknipseltje, dat de redactie de zeer gewaardeerde trouwe bezoekers van ut Deevers Archief niet wil onthouden.

De tekst van het onderschrift bij de foto luidt als volgt.
Bij grondwerk voor de ruilverkaveling in het Oldendieverseveld in Diever is een kei van 13 ton gevonden.
Bulldozermachinist J. van Beers haalde het gevaarte naar boven.
De kei, 3,5 meter lang, 2,5 meter breed en 1,5 meter hoog, krijgt vermoedelijk een plaatsje op de brink voor het gemeentehuis van Diever.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie betreurt het wel dat hij op de achterkant van het knipseltje niet heeft genoteerd in welke krant het berichtje heeft gestaan en op welke datum (ergens in de zeventiger jaren van de vorige eeuw ?) het berichtje is gepubliceerd. Maar wie van de zeer gewaardeerde trouwe bezoekers van ut Deevers Archief kan deze gegevens melden bij de redactie ?
De stien van daartien tunne is een stien van de buut’n-categerie. Echt wel. Zelfs de stenensjouwers en bouwvakkers van de stammen uit de nieuwe steentijd zouden deze hiele dikke stien veel te zwaar hebben gevonden voor het bouwen van hun hunnebedden. Echt wel.
De dikke stien is inderdaad naar de brinQ van Deever gesleept (en het was niet eens oudejaarsavond). De redactie verwijst de zeer gewaardeerde trouwe bezoeker van het Deevers Archief voor nog een foto van de Oldendeeverse Stien op de brinQ van Deever naar het berichtje Een hiele dikke stien veur’t gemientehuus van Deever.
De grote vraag is natuurlijk staat deze dikke stien op de lijst van gemeentelijke aardkundige monumenten ?|
De nog grotere vraag is natuurlijk wat de namen van de drie kinderen bee’j de hiele dikke stien zijn. Deze kinderen zullen inmiddels in de vijftig zijn. Wie van de zeer gewaardeerde trouwe bezoekers van ut Deevers Archief herkent de drie kinderen ? De redactie verneemt het graag.
Een scherpere versie van de foto staat op bladzijde 124 van het onvolprezen boekje ‘Oldendiever in de twintigste eeuw’ (elk dorp, elke kluft en elk gehucht in de gemiente Deever heeft het onvervreembare recht op een eigen soort van geschiedkundig boekje, dus bewoners van de Gowe, Kalter’n,
 ’t Moer, ’t Noave, ’t Noord, Olde Willem, Veenhuus’n, Veldhuus’n, Soerte, Wapse, Woater’n en Zorgvlied aan de slag).
Is de Deeverse dorpsfiguur en dorpsfotograaf wijlen Harm Hessels de maker van deze foto ?
De redactie heeft de kleurenfoto van de Oldendeeverse Stien op de BadQualityBrinQ van Deever op 11 november 2017 gemaakt.

Posted in Aardkundig monument, Brink, Deever, Oll'ndeever, Oudheidkunde | Leave a comment

Deever is gien echte Saksische nedersetting

De heer Anne Post, de eigenaar van de webstee www.dorpshistorie.nl, heeft een bijzonder originele kijk op het ontstaan van het dorp Deever. Hij gaf de redactie van ut Deevers Archief toestemming bijgaande – door de redactie enigszins geredigeerde – tekst en bijgaande afbeelding van de plattegrond van het dorp Deever in 1832 te publiceren. De redactie van ut Deevers Archief is de heer Anne Post daarvoor bijzonder erkentelijk.

Diever is op de kaart van 1832 een vrij groot dorp.
In het bebouwingsbeeld is echter geen deel te ontdekken dat wijst op een oorspronkelijk Saksische nederzetting. Dat komt omdat het Saksische Diever gezocht moet worden in Oldendiever.
Diever zelf is ontstaan als gevolg van het aanleggen van een landgoed op basis van verordeningen van Karel de Grote (zie de webstee www.dorpshistorie.nl: deel 4 voor de ligging). Het is niet met zekerheid te zeggen wanneer deze aanleg heeft plaatsgevonden.
In 2004/2005 is ten noordwesten van Diever in het gebied van een nieuw aan te leggen woonwijk het verplichte archeologische onderzoek uitgevoerd. De plattegrond van een zeer groot gebouw is blootgelegd. Het onderzoek doet vermoeden dat dit gebouw, waarschijnlijk een grote hoeve, omstreeks 1150 moet zijn gebouwd.
Uit oorkonden is bekend dat er een leengoed Calthoren of Calthorne is geweest, in bezit van de bisschop van Utrecht, omstreeks 1200 in leen bij Hugo Sturm. Het leengoed zelf zal vermoedelijk zijn aangelegd na het jaar 1040, omdat dit landgoed niet wordt vermeld in de oorkonde van dat jaar, waarin de Duitse keizer zijn landgoederen in Drente schenkt aan de bisschop van Utrecht, vooruitlopend op de overdracht in 1047 van het wereldlijke bestuur over Drente aan diezelfde bisschop.
Maar ook het feit dat Diever zeker drie houten kerken heeft gehad vóór de bouw van de huidige. Elk landgoed moest een kapel hebben en evenals bij andere landgoederen in Drente, zoals bij Gieten, Gasselte en Een, heeft men ook hier een (houten) kerk gebouwd, ongeveer halverwege de Saksische nederzetting (Olden)Diever, zodat deze gekerstende Saksen hier ter kerke konden gaan. Rondom deze kerk heeft het huidige Diever zich ontwikkeld tot een centrum van handel en nijverheid.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De heer Anne Post concludeert in zijn webstee dat Deever geen echte Saksische nederzetting is. Dan is de open ruimte bij het kerkgebouw ook geen echte Saksische brink, deze lijkt dus eigenlijk meer een soort van geforceerd ontstane NepBrinQ, waaraan de notabelen en de machtigen van de boerengemeenschap zich vestigden.  
Dan duidt het bebouwingsbeeld rond de Kleine Brink aanzienlijk meer op een echte Saksische brink, dat wil zeggen een willekeurige ongeordende organische samenklontering van boerderijen rond een open ruimte.
Gelukkig is op de plattegrond uit 1832 echt wel in de verste verte geen beeld te herkennen van wat de ronkende en zichzelf op de borst kloppende deskundologen, historologen, histerielogen, brinkologen en ietsologen de marktbrink van Deever durven te noemen.

Posted in Deever, Oudheidkunde | Leave a comment

Oersicht op ut oerolde hunnebedde bee Deever

In de bijna oerolde Olde Möppeler (Meppeler Courant) van 13 juli 2012 verscheen het volgende belangwekkende bericht van de hand van de Deeverse krantencorrespondent over het opschonen van het oerolde hunnebed an de oerolde Grönnegerweg bee Deever.

Zicht op hunebed weer vrij
Diever – Vrijwilligers van de Historische Vereniging Gemeente Diever hebben deze week, in overleg met Staatsbosbeheer, een informatiebord geplaatst bij het hunebed van Diever. Met het plaatsen van het bord is het werk om het hunebed beter toegankelijk te maken, bijna afgerond. Met het opschonen van de omgeving van het hunebed aan de Groningerweg en het verplaatsen van het zitbankje, is de beleving van de bijzondere historische plaats geheel veranderd. Door enkele keien te verplaatsen, is het niet meer mogelijk om met de auto tot het hunebed te rijden. De vrijwilligers willen op korte termijn de grasklinkers bij de parkeerplaats nog schoon maken. Staatsbosbeheer plaatst nog een hekwerk voor het plaatsen van fietsen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Als gevolg van het verwijderen van enige bomen en struiken om het oerolde hunnebed an de Grönnegerweg is in 2012 vanaf de wegkant de zichtbaarheid van het oerolde hunnebed vergroot. Voorwaar een goed bedoelde vrijetijdsbesteding van enige vrijwilligers van de heemkunduge vurening uut ut lang neet oerolde Deever. Driewerf hulde: hulde, hulde, hulde. Bij de snoeiactie kwam voor de vrijwilligers flink wat hout voor de open haard en de houtkachel vrij.
De vraag is natuurlijk of deze snoeiactie de kans op vandalisme heeft verkleind ?
De redactie is groot voorstander van het nog verder opschonen, sterker gezegd volledig, maar dan ook volledig opschonen en kaal maken van het gehele terrein om het oerolde hunnebed, dus met inbegrip van het verwijderen van alle bomen, het verwijderen van die vervelende kermis van betuttelende borden en weg met dat zitbankje en weg met die grasklinkers en weg met dat hekwerk voor het plaatsen van fietsen en weg met die parkeerplaats voor auto’s, dus van het gehele terrein weer een echt oerveld maken voor de ultieme oerconsumptie van dit oerobject uit de oertijd van ver voor het ontstaan van het lang niet oerolde Deever.
De redactie is wel benieuwd wat de oervrijwilligers van het verpretparkiserende oermuseum in het lang niet oerolde verprutste gebouw met de naam Schultehuis aan de lang niet oerolde verloederende niet origineel Saksische brinQ van het lang niet oerolde Deever van dit voorstel voor een kwaliteitsimpuls vinden. Heeft het oerverleden wel een toekomst in de gemiente Deever ?
De redactie heeft bijgaande kleurenfoto van het oerolde hunnebed bij een laagstaand zonnetje in de ochtend van 2 januari 2017 gemaakt. Het had die ochtend een beetje gesneeuwd. Echt wel.

 

Posted in Deever, Grönnegerweg, Hunnebedde D52, Oudheidkunde, Toeristenindustrie | Leave a comment

Un meteoriet in de koele van un besunder stiengraf

In de Leeuwarder Nieuwsblad verscheen op 28 augustus 1929 een uitgebreid bericht over het onderzoek van de grafheuvel nabij de Grönnegerweg bee Deever, die onder leiding stond van professor doctor Albert Egges van Giffen

De opgravingen te Diever
Een zeer bijzonder steengraf – Menschelijke overblijfselen van 4000 jaar oud – Een meteoorsteen in den grafkuil
Waar in den ouden tijd de belangrijke ruiterwegen van Steenwijk naar Groningen en van Coevorden naar Friesland, elkander kruisten, ligt het oude Drentsche brinkdorp Diever. Naar het Oosten, over Dwingelo en Wijster, loopt over de hooge heide de weg naar Coevorden, naar het Noorden over het oude Calthorn en Wijster, die naar Groningen; naar het Zuiden, over Ruinen en Echten, de oude verbinding via de Ommerschans met Deventer; naar het Zuidwesten, over Vledder, de heerbaan naar Steenwijk; naar het Noordwesten, over Wateren en vandaar over Elsloo of Oosterwolde, de weg naar Friesland. De namen Ruiterweg, Groningerweg, Friescheweg, die in den Dieverschen volksmond nog leven, herinneren aan deze ouden toestand.
De hooge zandgrond, waarop het dorp is gelegen, zendt van hier uitlopers uit naar Havelte en naar Steenwijk en zet zich noordwaarts voort naar Oosterwolde en Bakkeveen; even ten Noorden van het dorp begint de inzinking, in welke zich de venen hebben afgezet, die zich van Smilde langs Appelscha en Fochteloo tot aan Haule uitstrekken.
Hoewel Diever in Drente ligt, is de bodem er dan ook dezelfde als die van de Frieschen Zuid-Oosthoek en we mogen dan ook, met terzijdestelling van de provinciale grenzen, deze landstreek als één geheel beschouwen.
Reeds in de alleroudsten tijden is deze streek door menschen bewoond geweest. Meende men tot voor kort, dat de oudste bewoners hier tusschen 3000 en 2000 jaar vóór Christus leefden, de nieuwe onderzoekingen hebben aangetoond, dat men nog veel verder terug moest gaan.
Het is vooral aan den heer H.J. Popping van Oosterwolde te danken, dat er een nieuw hoofdstuk aan de geschiedenis van Friesland kan worden toegevoegd. Deze ijverige bodemonderzoeker heeft uit de zandstuivingen een grote collectie vuursteenen werktuigjes verzameld en systematisch gerangschikt, die ten duidelijkste aantoonen, dat deze bodem reeds bewoond was, lang vóórdat de bouwers der hunnebedden zich verstigden.
In de jongste aflevering van ‘De Vrije Fries’ komt dr. A.E. van Giffen naar aanleiding van deze vuursteenen werktuigjes tot de conclusie, dat zij moeten afkomstig zijn uit een tijdperk, waarin de menschen nog niet de kunst verstonden om vaatwerk uit leem en klei te maken, om steenen werktuigen te polijsten en te slijpen, om paalwoningen en steengraven te bouwen.
Wanneer deze menschen precies geleefd hebben, is niet in jaartallen uit te drukken, doch men kan er zich op de volgende wijze eenige voorstelling van maken.
Het brons leerden de bewoners van ons land kennen tusschen 2000 en 1500 vóór Christus. De hunnebedden en de steengraven, zoals die bij Oosterwolde ontdekt zijn, dateeren uit het eerste gedeelte van dit tijdperk, of uit het laatst van het nieuw-steen-tijdperk (neolithicum); dit neolithicum (neo, nieuw, lithus, steen) heeft duizenden jaren geduurd; daaraan vooraf ging het midden-steen-tijdperk (mesolithicum) en daarvoor het oud-steen-tijdperk (paleolithicum), dat is dus duizenden jaren vóór de hunnebedden. Dit paleolithicum wordt verdeeld in 14 tijdperken; het laatst noemt men het Azilien.
Welnu, de door den heer Popping verzamelde werktuigjes behoorden tot het laatste deel van het Azilien, waarvan bijvoorbeeld ook de overblijfselen zijn gevonden in Denemarken en in Frankrijk, en het staat vast, dat dit de droog-warme tijd is, die volgde op den laatsten ijstijd. Dat kan ongeveer 8 à 9000 jaar geleden zijn, de zogenaamde Ancylustijd, zoo genoemd naar de zoetwaterslak Ancylus fluviatilus, die toen in de Oostzee leefde. Noorwegen was toen namelijk met Denemarken verbonden en de Oostzee was een zoetwatermeer. Onze kleistreken bestonden toen nog niet, vandaar dat dr. van Giffen dan ook meent, dat de voornaamste resten uit dezen tijd te zoeken zijn in de veenlagen, diep onder de klei.
De menschen, die hier toen woonden, waren afstammelingen van het West- of Middel-Europeesche laat-paleolithische ras. Zij vonden hier oer-ossen, beeren, wilde zwijnen, elanden, herten en vischrijke wateren.
Van hoe groot belang het werk van den heer Popping is, moge blijken uit het feit, dat nog in 1927 Mr. P.C.J.A. Boeles naar den toenmaligen stand der wetenschap in zijn boek Friesland tot de elfde eeuw, moest schrijven: ‘Eerst in de derde periode van den lateren steentijd (het neolithicum) krijgen wij in Friesland onze oudste bewoners, die als voornaamste monument hebben nagelaten het hunnebed bij Rijs.
Thans weten we dus, dat plusminus 5000 jaar daarvóór de Friesche bodem reeds door menschen bewoond werd ! Wie weet, hoe spoedig onze Oostelijke zandgronden de bewijzen zullen leveren, dat gedurende al die duizenden jaren dit terrein nimmer onbewoond is geweest ! Nu ligt er nog een klove tusschen de makers van die eenvoudige vuursteenen werktuigjes uit de zandstuivingen en de bouwers der hunnebedden.
In Friesland treffen wij van deze laatste slechts één aan, namelijk in Gaasterland, doch vlak over onze grenzen liggen er op dezelfde zandgronden meerdere. Ieder heeft wel gehoord van de hunnebedden bij Havelte; verder is er een geweest bij Eeze en ten Noorden van Diever ligt er een aan den zandweg van dit dorp naar het Werkhuis.
Uit oude papieren was bekend, dat er hier vroeger nog een is geweest, namelijk op den Berkenheuvel, in den volksmond de potties- en pannegiesbaarg.  Dit hunnebed is echter reeds in 1735 door boeren uit den omtrek afgebroken om de steenen te gebruiken of te verkoopen. Uit den volksmond blijkt wel, dat er hier in de loop der tijden heel wat urnen zijn gevonden.
Van dit afgebroken hunnebed heeft dr. van Giffen thans de grondsporen blootgelegd en het is hem gelukt om den geheelen opbouw te reconstrueeren. Uit gevonden scherven bleek, dat het op één lijn is te stellen met de hunnebedden van Havelte.
Er zit daar in den omtrek van Diever heel wat uit den grijzen voor-tijd in den bodem en herhaalde malen zijn er bij den landarbeid potties opgedolven en helaas vernield. Des te gelukkiger is het, dat er nu een belangrijk vóór-historisch monument in geheel ongeschonden toestand te voorschijn is gekomen !
De bekende rijks-archeoloog dr. A.E. van Giffen heeft in dit dorp een groot deel van zijn jeugd doorgebracht en hij kent er de eigenaardigheden van den bodem dus als weinig anderen. Zoo was hem dus ook ’t bestaan van een grooten, gaven grafheuvel in het bosch tegenover het Werkhuis, niet ver van het hunnebed, wel bekend en ook wist hij, dat uit een heuvel daar kortbij jaren geleden urnen zijn opgegraven. Eerst thans echter kon hij gevolg geven aan zijn lang gekoesterd verlangen om deze heuvel zijne geheimen te ontrukken ! En met een zeer bijzonder resultaat !
Reeds bij het proefboren bleek, dat er steenen in zaten en bij het afgraven stuitte men dan ook al spoedig op een laag ‘keien’, die met keienpuin was aangevuld. Voorzichtig werd thans verder gewerkt en ten slotte werd een langwerpig steengraf blootgelegd, liggende in de richting Oost-West. Het Westelijk einde was met een zware, zuiver vlak gespleten ‘sluitsteen’ afgesloten, juist zooals men dit bij de hunnebedden aantreft. Ook de verdere bouw herinnerde aan dien van de hunnebedden, met dit verschil, dat hier veel kleinere steenen gebruikt waren en een afdekking van den grafkelder geheel ontbrak.
Nadat de steenen ommanteling geheel was schoongemaakt, begon men met uiterste zorgvuldigheid den grafkelder uit te graven en wat men hier aantrof, stelde alle andere vondsten in menig opzicht in de schaduw !
Vrijwel alle hunnebedden, die in ons land zijn onderzocht, waren grootendeels vernield en de inhoud bestond slechts uit scherven en geschonden voorwerpen; menselijke overblijfselen werden nog nooit aangetroffen. Hier daarentegen werd alles in ongeschonden staat te voorschijn gebracht.
Men vond twee trechterhalsbekers en een rond urntje, typisch hunnebedden-aardewerk; een groote en een kleine vuursteenen beitel en enkele pijl- en lansspitsen. In zooverre stemde alles met de bekende hunnebedden-cultuur overeen. Doch groote verrassing baarde een rond urntje met een oor, want zoiets is in Nederland en Noord-Duitschland in hunnebedden nog nimmer aangetroffen. Zijn gelijkenis heeft dit zeer merkwaardige urntje alleen in Hongarije.
En wat nog verrassender was: in dit urntje lag een lampje van aardewerk (zie afbeelding). Dergelijke lampjes, die veel overeenkomst hebben met de latere Romeinsche, vond men in hunnebedden wel meer. Zij zijn den doode waarschijnlijk meegegeven ter voorlichting op de reis door het duistere schimmenrijk, en zij bewijzen, op welk een betrekkelijk hoog beschavingspeil deze hunnebeddenbouwers reeds stonden, hoewel ze nog geen metaal konden bewerken !
Toch bevatte deze grafkelder een metalen voorwerp, doch een, dat niet door menschenhanden is gemaakt. Midden in het graf vond men namelijk een zware metalen kogel, ter grootte van een gewonen stuiter, een meteoriet of meteoorsteen. Ook dit is een zeer zeldzame vondst. Uit de onbegrensde hemelruimte is deze klomp metaal eens gloeiend, als een vallende ster, op de aarde neergeslagen. Hoe hij in handen der hunnebeddenbouwers is gekomen, valt niet te gissen, doch dat hij als een kostbare bezitting is beschouwd, valt wel af te leiden uit het feit dat hij den afgestorvene in het graf is meegegeven. Misschien is het wel een amulet geweest ter bezwering van booze invloeden.
Het meest opmerkelijke echter is, dat in dit steengraf voor het eerst menschelijke overblijfselen zijn gevonden, namelijk een zeer verweerd gedeelte van een schedel (op de teekening is deze plaats met een kruisje gemerkt) en de resten van menschelijk gebit. Misschien, dat uit de resten iets nieuws is op te maken omtrent de lichamelijke gesteldheid van den hier begravene.
En ten slotte vertoonde dit graf nog een eigenaardigheid, die al evenzeer eenig is ons land. In den Noord-Oosthoek werd namelijk een uitgebouwde nis ontdekt, die zorgvuldig met vlakke keien was geplaveid. Deze ontdekking stelde den archeoloog voor een raadsel. In ons land is zooiets nog nimmer aangetroffen; alleen in Frankrijk is er een voorbeeld van bekend. Waartoe deze nis heeft moeten dienen, ligt nog geheel in het duister.
Geen wonder, dat dr. van Giffen met het resultaat dezer opgraving buitengewoon in zijn schik was. Het hier blootgelegde graf is te beschouwen als een overgang tusschen de hunnebedden en de gewone steengraven. Het is aangelegd op boschgrond, waarin eerst een kuil is gegraven; later is over dit graf een heuvel van schierzand opgeworpen.
De grafkelder is een zogenaamd hoofdgraf, waarin meerdere lijken zijn ter aarde besteld; sporen van verbranding zijn er niet in aangetroffen.
Ten Noorden van dit hoofdgraf vond men in den heuvel op hetzelfde niveau nog een vrouwengraf met enkele urnscherven en een kindergrafje met eenige steentjes en een lampje !
In denzelfden heuvel bleken, ongeveer 50 centimeter boven het steengraf, in veel lateren tijd nog twee grafurnen te zijn ingegraven. Ze bevatten verbrande menschenbeenderen en waren bedekt met een laagje brandaarde en houtskool, waartusschen verbrande dierenbeenderen, afkomstig van offerdieren. Een dezer urnen was een typische Germaansche urn met gekartelde rand.
Meer dan 1500 jaar nadat de nakomelingen der hunnebeddenbouwers hier hunne afgestorvenen met veel zorg hebben ter aarde besteld, hebben dus de Germaansche bewoners dezer streken op denzelfden heuvel een brandstapel opgericht om hunne dooden naar toenmalig gebruik tegelijk met hunne lijfdieren (paarden) te verbranden en de asch in urnen te verzamelen.
En nog eens tweeduizend jaar hebben deze menschelijke resten hier ongestoord gerust, tot ze ter wille van de wetenschap met grote zorgvuldigheid aan het daglicht zijn gebracht.
Er was voor dit opgravingswerk voortdurende groote belangstelling. Jongstleden zaterdagmiddag kwamen de leden der Prae-Historische Vereeniging te Assen het graf bezichtigen en bij dezelfde gelegenheid vervaardigden wij de teekening, die hierbij gereproduceerd is.
Nadat alles gefotografeerd en geteekend is, de verschillende afmetingen zijn vastgelegd, enzovoort, wordt de kuil weer dicht geworpen. Thans is aan den heuvel dus niets bijzonder meer te zien.
W.H.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie is nog niet bekend met de naam van de auteur en de tekenaar van de twee afbeeldingen met de initialen W.H. van het bericht in het Leeuwarder Nieuwsblad van 28 augustus 1929. Wie van de zeer gewaardeerde bezoekers van ut Deevers Archief kan hier duidelijkheid in verschaffen ?

Posted in Albert Egges van Giffen, Oudheidkunde | Leave a comment

Wallegies en sloties van de Witteler Wière

In de Nieuwe Drentse Volksalmanak 1907, uitgegeven door de Commissie van Bestuur over het Provinciaal Museum van Oudheden in Drente, is op de bladzijden 34 tot en met 51 het artikel ‘De Wittelter Schans’ van Hendrik Gerard van Os, burgemeester van de gemiente Deever, opgenomen. De redactie van ut Deevers Archief toont hier enkel een afbeelding van de bladzijden 34, 35, 36 en 37 en een schets van de situatie ter plekke van die ene Wittelter schans, waarin Hendrik Gerard van Os, burgemeester van de gemiente Deever, de toestand ter plekke van die ene Wittelter schans vergelijkt met de toestand ter plekke van die ene Wittelter schans, zoals dr. L.J.F. Janssen die in 1847 heeft beschreven in zijn boek ‘Drenthsche Oudheden’. Leonardus Jan Frederik Jansen was Lit. Doctor en Conservator bij het Museum van Oudheden in Leiden. De tekst op de bladzijden 35, 35, 36 en 37 van het artikel van Hendrik Gerard van Os is hierna weergegeven. De zeer gewaardeerde bezoeker van ut Deevers Archief en hopelijk zeer geïnteresseerde in de Deeverse oudheidkunde wordt voor het lezen van het volledige artikel verwezen naar de Nieuwe Drentse Volksalmanak 1907. 

De Wittelter Schans
In het Wittelterveld (gemeente Diever), tusschen het gehucht Wittelte en de buurtschap ’t Moer, bevinden zich verschillende wallen en grachten, blijkbaar door menschenhanden aangelegd, welke onderling verbonden zijn en daardoor den indruk wekken dat ze bij elkander behooren en tot een gemeenschappelijk doel hebben gediend. Tot dusver echter liggen de oorsprong en de bestemming van het werk in het duister.
Reeds vele jaren geleden heeft deze plek de aandacht getrokken van oudheidkundigen, die wel hunne veronderstellingen daaromtrent hebben neergeschreven, doch niet tot een beslist resultaat zijn gekomen. Zij schijnen evenwel eenstemmig de meening te zijn toegedaan, dat men hier heeft een gedenkteeken der oudheid, behoorende tot de met wildgraven of landweeren verbonden schansen.
Intusschen maakt ons deze indeeling niet veel wijzer, want men heeft de benaming schans niet op te vatten in de meest gangbare en in dien zin tamelijk begrensde beteekenis van het woord, maar in de meer algemeene beteekenis welke in de oudheidkunde daaraan gehecht wordt, n.l. van een aardhoogte door menschenhanden opgeworpen en door een of meer droge grachten omringd, zonder dat daarbij bepaald aan een krijgskundige bestemming behoeft gedacht te worden. Wildgraven of noemt men de wallen met droge grachten, die in velerlei vorm uit vroegere eeuwen bewaard zijn gebleven.
In 1847 heeft dr. L. J. F. Janssen deze schans bezocht en vrij uitvoerig beschreven in zijn het volgend jaar uitgekomen werk ‘Drentsche Oudheden’. In deze beschrijving komen echter eenige onjuistheden voor ten opzichte van de windstreken waarschijnlijk een gevolg van de omstandigheid dat het bezoek bij schemeravond plaats vond en slechts van korten duur was. Ik laat hier de beschrijving volgen, zooals ze op pagina’s 128 en 129 van genoemd werk voorkomt en voeg tusschen haakjes daarbij de resultaten eener onlangs door mij verrichte opmeting, waaruit men zou kunnen opmaken, dat – indien althans niet ook in dit opzicht de opneming door dr. Janssen wat al te vluchtig is geweest – de schans c.a. door vergravingen is geschonden:
Deze schans is nagenoeg rond, doch van boven plat (men ziet thans boven in den heuvel een vrij diepe ingraving, het werk van schatgravers), heeft 15 ellen middellijn en 3 tot 4 ellen hoogte. Zij is omgeven van eene drooge gracht van 2 ellen breedte; daarna volgt een wal van 3 ellen breedte en 2 tot 3 ellen hoogte, hierop weder eene drooge gracht van 2 ellen breedte en eindelijk een laag walletje. (ik vond voor de breedte der grachten gemiddeld 3 meter, voor die der beide wallen gemiddeld 5 meter; het verschil zal wel zijn oorzaak vinden in het sehuin beloop der wallen.) De eerste wal en de tweede gracht (volgens mijne meening, waarover later, de tweede gracht en de tweede of buitenste wal) verlengen zich zuidwaarts (lees: noordwest- en verder noordwaarts) tot eene uitgestrektheid van meer dan 350 ellen (thans volgens opmeting circa 300 meter, op enkele plaatsen onderbroken door een veldweg; tot circa 200 meter is de wal op maaiveldshoogte 6 meter, de gracht 3 meter breed, de overige 100 meter wal en gracht elk circa 3 meter, terwijl op dit laatste gedeelte de wal ook veel lager is); dit doen zij ook noordwaarts (lees; zuidoostwaarts), doch daar slechts eenige ellen ver, terwijl 40 ellen ten noorden (lees: ten zuidoosten), doch geheel in dezelfde richting als de daar verlengde wal en gracht, nog een wal gelegen is van 50 ellen (57½ meter) lengte, die aan zijne oostzijde (lees: zuidzijde) ook eene gracht heeft. Vermoedelijk is deze noordelijke (lees: zuidoostelijke) wal eertijds evenzeer met de schans vereenigd geweest als het thans de zuidelijke (lees: noordwestelijke) nog is; hij is misschien door den ouden weg van Diever op Steenwijk geschonden geworden. Opmerkelijk is bij deze schans nog, dat er nergens een in- of opgang te vinden is, en dat de eerste wal, tegenover de oostzijde der schans, veel breeder is dan de wal, die de overige zijden omgeeft; deze heeft n.l. de breedte van 8 ellen. Deze schans, als zeer weinig geschonden zijnde, verdient een nauwkeurig onderzoek, vergezeld van opgravingen en teekeningen. Dewijl zij eenzaam is gelegen, zich rondom enkel heide bevindt en in de nabijheid niets te ontdekken is wat te verdedigen valt, zij bovendien ook zeer gemakkelijk kan beklommen worden, zal er bezwaarlijk eene krygskundige bestemming aan kunnen worden toegeschreven;
ten ware men stelde, dat er de tent van een veldheer opgestaan, die van deze hoogte althans een verspiedend uitzigt zou gehad hebben. Opgravingen zouden omtrent de bestemming misschien opheldering geven.
Voor zoover ik kon nagaan, is de verbinding van heuvel en wildgraaf anders geweest dan dr. Janssen vermeldt. Immers volgens bijgaand schetskaartje, dat den tegenwoordigen toestand weergeeft, zijn de gracht en de wal van den wildgraaf verbonden respectievelijk met de buitenste gracht en wal om den heuvel en hebben ze zich aan de andere zijde van den heuvel op dezelfde wijze voortgezet tot over den Ruiterdijk. Dat de toestand ook vroeger zoo zal zijn geweest, mag men afleiden uit de omstandigheid, dat de buitenste wal om den heuvel bij het verbindingspunt dezelfde breedte en hoogte heeft als de wal van den wildgraaf en eerst geleidelijk smaller en lager wordt. Trouwens, waar de eerste wal om den heuvel door de tweede gracht geheel is omringd, kan die wal bezwaarlijk met een anderen wal verbonden zijn geweest.
Aan de zuidoostzijde van den heuvel is de verbinding, zooals ik mij voorstel dat ze vroeger geweest is, niet meer aanwezig, doch ik meen dat hiervan ook een verklaringkan worden gegeven. Het komt mij n.l. voor, dat in lateren tijd de gracht van den wildgraaf dwars door de schans is gegraven, met het doel, het water uit een in de nabijheid gelegen turfveentje langs de bestaande gracht (waarmee het door een nog aanwezig slootje verbonden is geweest) en verder langs een bermsloot van den Ruiterdijk …………………….

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Oudheidkundigen tasten wat betreft de oorsprong en het doel van de Witteler Wière volledig in het diepzwarte aardeduister. Zij veronderstellen dat mensen de niet meer aanwezige wallen en sloten bij het Holleveen en de Ruiterdijk in het Wittelerveld hebben aangelegd. De wallen en sloten waren onderling verbonden en leken daardoor bij elkaar te horen. Zij veronderstellen dat de wallen en sloten behoren tot met wildwallen of landweren verbonden schansen.
Wellicht was het de bedoeling van de boeren van de marke van Wittelte de gewassen op de bouwakkers op de Westeresch tegen hordes oprukkend wild uit het Wittelter Veld 
te beschermen met een sloot en een wildwal begroeid met een dicht gesloten struweel. Misschien hebben de Wittelter boeren zich wel laten inspireren door de Friese landweer op de grens van de gemiente Deever en de gemeente Ooststellingwerf op Woater’n ?
De hoogdoorgestudeerde heer doctor Leonardus Jan Frederik Jansen heeft de Witteler Wildwal met dat ene merkwaardige onverklaarbare schansje (was het wel een schansje ?) in 1847 goed zichtbaar gezien in de heidevelden van het Wittelter Veld. Ook de edelachtbare heer burgemeester Hendrik Gerard van Os heeft de Wittelter Wildwal met dat ene merkwaardige onverklaarbare schansje (was het wel een schansje ?) nog goed zichtbaar gezien in de heidevelden van het Wittelter Veld. Zie zijn bijgevoegde schets uit 1906.
De Wittelter Wildwal met dat ene merkwaardige onverklaarbare schansje (was het wel een schansje ?) is door ontginningen van de heide en stevig doorploegende en noest doorwerkende en ruilverkavelende Wittelter boeren weggevaagd. Weggevaagd ? Toch niet helemaal, want vanuit de ruimte zijn de contouren van de sloten en de met grond uit de sloten opgeworpen wildwallen en dat ene merkwaardige onverklaarbare schansje (was het wel een schansje ?) wel degelijk zichbaar. Zie de bijgevoegde satelietfoto uit 2019 van het gebied, met linksboven het Holleveen en rechts de Ruiterdijk.
Hebben de hoogdoorgestudeerde heer doctor Leonardus Jan Frederik Jansen en de edelachtbare heer burgemeester Hendrik Gerard van Os destijds toch wel een behoorlijk beetje lopen te slapen op de Wittelter heide ? Want op de satelietfoto zijn aan de rechterkant van de Ruiterdijk, dus rechtsboven op de satelietfoto ook contouren van sloten en wallen te onderscheiden, die op de grens van de Westeresch liggen.
De redactie vraagt zich tot op de dag van vandaag af waarom het stuk weg tussen het Noordsweggie en de Wapserveenseweg nog steeds geen Ruiterdijk heet, temeer nu aan deze weg een paardenspul staat. De echte oude Steenwijkerweg boog gezien vanuit de kant van Oll’ndeever bij het Noordsweggie rechtsaf richting Wapserveen. Die cultuurhistorisch zeer waardevolle zandweg moest bij de ruilverkaveling om volstrekt onduidelijke redenen sneuvelen. De weg tussen het Noordsweggie en de Wapserveenseweg heette tot in 1986 nog Ruiterweg, in ut Deevers dus Ruterweg. Stuit het teruggeven van de echte naam aan een stukje weg tussen het Noordsweggie en de Wapserveenseweg op onwillige Minder Hoge Dametjes en Heertjes Van De Voorkant Van Het Grote Straatnamen Gelijk Van De Gemeente Westenveld ? Ervaren de Minder Hoge Dametjes en Heertjes Van De Voorkant Van Het Grote Straatnamen Gelijk Van De Gemeente Westenveld Stuit het teruggeven van de echte naam aan een stukje weg tussen het Noordsweggie en de Wapserveenseweg als een nederlaag ?

Afbeelding 1
Schets van de ‘Wittelter Schans’ , in 1906 gemaakt door de edelachtbare heer Hendrik Gerard van Os, burgemeester van de gemiente Deever.

Afbeelding 2
Satelietfoto van de Ruiterdijk en zichtbare sporen van de Witteler Wildwal

Afbeelding 3
Satelietfoto van de Westeresch van Wittelte met aan de linkerkant de Ruiterdijk
Afbeelding 4
Foto van de Ruiterdijk met links het weiland waarin de sporen van de Wittelter Wildwal nog zijn te vinden.
De redactie van ut Deevers Archief heeft deze foto op vrijdag 28 november 2020 gemaakt.


Posted in Oudheidkunde, Wittelte | Leave a comment

Een steenen potje met tien oude muntstukken

In de Provinciale Drentsche en Asser Courant verscheen op 4 december 1928 het volgende belangwekkende bericht over de vondst van oude munten in een weiland op Kalteren.

Oude munten gevonden
Terwijl een zoon van den landbouwer Seinen met een knecht op het weiland te Kalteren bezig was met graafwerk, deden ze een merkwaardige vondst. Reeds eenige malen waren op dit land voorwerpen gevonden, welke er op duidden dat daar vroeger een woning had gestaan. Toen de knecht nu wederom op iets stootte met zijn schoffel, zei hij uit de grap, dat hij nu de pot met goud had gevonden. En waarlijk kwam er een steenen potje te voorschijn, hetwelk door een kei afgedekt was.
De inhoud werd zorgvuldig nagezocht en bestond uit 10 oude muntstukken, 4 gouden en 6 zilveren. Tussen de munten zat telkens een stukje zak (nog geheel gaaf). De gouden munten waren ter grootte van bijna een gulden, de zilveren als van een rijksdaalder.
Bij nadere beschouwing bleek ons dat de muntstukken verschillende randschriften droegen.
Op een gouden munt stond: P. HS. D.G. HISPZ. REX. DUX. BR aan de eene zijde en aan de andere DOMINUS MIHI ADJUTOR, benevens een beeld van Philips II.
De tweede gouden munt bevatte eveneens het woord Philips.
Deze beide munten zijn dus uit den tijd van Philips de Tweede. Koning van Spanje.
Van de beide overige gouden munten bevatte de eene een massa (vermoedelijk) Hebreeuwse letterteekens en de andere een wapen, voorstellende een Engel.
Vier van de zes zilveren munten waren gelijk. Aan de eene zijde stond een wapen, voorstellende een leeuw met als randschrift CON FIDENS DNO NON MOVETVR, benevens het jaartal 1616. Aan de andere zijde een wapen, voorstellende een geharnaste ridder met een leeuw in een apart wapen er onder. Het randschrift vermeldde: FOE BELG IRAN MO. ARG PRO : CON.
De beide andere zilveren munten waren eveneens gelijk en vertoonden aan beide zijden een wapen. Het randschrift aan de een zijde luidde: Albert et Elisabeth Dei Gratia en als vervolg daarop aan de andere zijde: Archid. Aust. Duces. Burg. Brab. Zd.
De heer Seinen heeft de muntstukken onder zijn berusting gehouden, terwijl kennis is gegeven aan dr. A.E. van Giffen te Groningen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Landbouwer Seinen moet Jan Seinen uit Wapse zijn geweest. Jan Seinen is geboren op 15  juli 1876 in Wapse. Jan Seinen is overleden op 13 december 1950 in Deever. Wellicht is de bijzondere muntschat nog steeds in het bezit van een nazaat van Jan Seinen.

Dominus mihi adiutor (DOMINVS MIHI ADIVTOR) (de Heer is mijn helper) was de lijfspreuk van de Spaanse koning Philips II, daarmee ligt de datering van de betreffende munt ongeveer vast, namelijk 1555-1581. 
PHS. D.G. HISP. Z. REX. DUX. BR is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex dux Brabant. Dit betekent: Philips, bij de gratie Gods koning van Spanje en hertog van Brabant.

Posted in Alle Deeversen, Kalter’n, Oudheidkunde, Wapse | Leave a comment

Herinneringen uit den grond van de Kaamp in Wapse

Het tijdschrift ‘De Zaan’, geïllustreerd  weekblad voor Zaan- en Waterland, publiceerde op 23 maart 1927 twee foto’s met betrekking tot het vinden van zes urnen tijdens ontginningswerkzaamheden op de Oeren, een stuk woeste grond tussen Deever en Wapse.

De tekst bij de foto’s in het tijdschrift ‘De Zaan’ luidt als volgt:
Herinneringen uit den grond – In den Drentschen bodem worden herhaaldelijk urnen gevonden. Een dezer dagen vonden de heeren H. Koopman, D. Kuiper, J. Veldhuizen en J. Bolding er ook weer, terwijl zij te Wapse grondwerk verrichtten. Op de rechter foto ziet men deze belangrijke oudheidkundige vondsten fraai afgebeeld. In de urn links zijn nog duidelijke overblijfselen van beenderen enzovoort zichtbaar.

In het Nieuwsblad van het Noorden van 13 maart 1927 verscheen het volgende bericht over deze vondst.
Diever, 11 maart. Terwijl eenige arbeiders in het vroegere ‘Soldatenkamp’ tusschen Diever en Wapse aan het slootgraven waren, stootten ze plotseling op eenige urnen. De eerste, die voor den dag werd gehaald werd, was juist midden door gestoken. Dit was een zeer groote met een middellijn van ongeveer 35 cm. Spoedig bleek dat er nog meer urnen in den grond verborgen zaten. In ’t geheel werden zes uitgegraven, zoodat het vermoeden is gewettigd dat men hier een heel urnenveld heeft ontdekt. Vier urnen, van verschillende grootte, zijn geheel gaaf en mooi heel gebleven. Ze berusten thans bij den onderwijzer Onstee te Wapse. Bij onderzoek naar den inhoud kwam -nadat het zand was verwijderd- een hoopje as te voorschijn. Ook werden er nog beenderen in gevonden, waarvan duidelijk eenige ribben en een schoudergewricht te onderscheiden waren. Het terrein, waar een en ander gevonden is, vormt eenigszins een verhooging bij de omliggende gronden vergeleken.

Posted in de Kaamp op de Oeren, Oudheidkunde, Tweeënberg, Wapse | Leave a comment

Anne Mulder over Albert Egges van Giffen

De echte Deeverse wijlen Anne Mulder vertelde in een interview in 1991 in Assen enige persoonlijke herinneringen aan professor doctor Albert Egges van Giffen aan de redactie van ut Deevers Archief. Deze heeft de herinneringen van wijlen Anne Mulder op papier uitgewerkt en in maart 2000 gepubliceerd in het nummer 00/1 van Opraekelen, het papieren blad van de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever, zeg maar de heemkunduge vurening uut Deever.

Mijn ambtelijke contacten met Van Giffen
In de negentwintig jaren die ik heb gewerkt op de secretarie van het gemeentehuis in Diever, heb ik met de professor op prettige wijze over verschillende zaken contact gehad.

Van Giffen, de bosbewoner
Hij had een tweede woning op de Heezeberg. Daar vertoefde hij regelmatig. Dat was de plaats waar hij het liefst verbleef. Op de Heezeberg was het bosonderhoud een geliefde bezigheid van hem. Hij had altijd een tang bij zich om takken af te kunnen knippen. Na zijn dood heeft zijn oudste zoon Jan daar gewoond.

Van Giffen, zijn contacten met het dorp
Voor zover mij bekend hebben Van Giffen en zijn vrouw nooit deelgenomen aan het gemeenschaps- en verenigingsleven in Diever. Op één uitzondering na. Hij was lid van de commissie van aanbeveling van een geldinzamelingsactie voor de restauratie van de Nederlands Hervormde kerk van Diever. Die actie heeft succes gehad, want de restauratiecommissie heeft de kerk in 1959 schuldenvrij overgedragen aan de kerkvoogdij.

Van Giffen, de altijd gedrevene
Hendrik Jan ter Mast fungeerde als toezichthouder op zijn bosgebied op de Heezeberg. Op een gegeven moment vertelde de professor aan Hendrik Jan over zijn grootse plannen voor de komende jaren inzake de beplanting en het onderhoud van het areaal bos. Hendrik Jan reageerde daarop met: “Mor dan moei’t oasemhael’n neet vergeet’n meneer”, waarop de professor antwoordde met: “Ik zal erom denken Ter Mast”.

Van Giffen, de grappenmaker
Het kwam wel eens voor dat hij bij het hunnebed mensen aantrof die uit het westen van het land kwamen. Hij maakte met zijn kleine gestalte en een pet op zijn hoofd dan niet bepaald een professorale indruk. Hij vertelde dan die mensen wel eens de gekste verhalen over de hunnebedden en de wijze waarop ze waren ontstaan. En met die verhalen togen ze dan huiswaarts.

Van Giffen, de onverbiddelijke
Mijn broer Egbert had een tijdlang het alleenrecht van jagen op zijn grondgebied. Totdat de Dieverse jagers, waaronder mijn broer, eens op de rand van dat gebied de jacht uitoefenden. De oude Hendrik Jubbega (Henduk Jubbegoa) uit Oldendiever was op een gegeven moment moe en ging even zitten. Op dat moment was ook professor Van Giffen ter plaatse en constateerde dat Hendrik Jubbega op het uiterste puntje van zijn bosgebied was gaan zitten. Meteen ontnam de professor Egbert definitief het alleenrecht op de jacht in zijn bosgebied. Maar daarmee was de professor niet van mijn broer af, want wie ligt naast hem en zijn vrouw begraven op de algemene begraafplaats in Diever ? Jawel, de jager Egbert Mulder ! Nu zijn en blijven ze nog buren ook.

Van Giffen, de opmerker
Bij een wandeling door het dorp ontdekte professor Van Giffen een pol huislook op het dak van onze boerderij, Achterstraat 10. Hij vroeg aan mijn moeder, die buiten stond, of hij een stuk huislook mocht hebben. “Eiglijk neet”, zei mijn moeder, “want ‘k vun oe vrogger in de skoele moar een kreng, want ie kneep’m mee altied in de wange”. Ze zaten immers bij elkaar in de klas toen de professor als jongen in Diever woonde. Zij werd geboren op 9 januari 1884 en hij op 14 maart 1884.
De professor wenste zich niet te herinneren wat mijn moeder zei. Het had ook niets met hunnebedden, grafheuvels en urnenvelden te maken. Desondanks heeft hij wel een stukje huislook meegekregen. Ik weet niet hoe die pol huislook op ons dak is gekomen. Misschien is die pol meegebracht door mijn vader, want die was rietdekker van beroep.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Professor doctor Albert Egges van Giffen was namens de Drentsche Praehistorische Vereniging lid van het bestuur van de Stichting ‘Oud-Drenthe’ te Assen, de stichting die in het voorjaar van 1935 meende in de eerste plaats zijn gehele aandacht te moeten concentreren op het behoud en herstel van het zo genoemde Schultehuis an de brink in Deever.
In het zo genoemde Schultehuis is nu gevestigd het zo genoemde Oermuseum, dat wel bijzonder schatplichtig is aan de niet in Deever geboren en ook niet in Deever getogen professor doctor Albert Egges van Giffen.
Lezers die Deeverse herinneringen hebben aan professor doctor Albert Egges van Giffen worden verzocht deze op papier te zetten en voor publicatie in ut Deevers Archief in te sturen.
De redactie van ut Deevers Archief heeft de afgebeelde zwart-wit foto van het boerderijtje an de Aachterstroate in Deever, waar vroeger de familie Mulder woonde, op 10 februari 2000 gemaakt, da’s ook al weer meer dan zestien jaar geleden.

De heer Klaas Kleine reageerde op 19 augustus 2000 als volgt.
Wat betreft de huislook heb ik een paar opmerkingen. Ook op ons huis aan de Peperstraat staan twee pollen huislook op het dak. Die zijn goed tegen de pest, de tering, blikseminslag en ander ongerief. Het is niet zeker of het helpt. Deze pollen, een kleine en een hele dikke, zijn nakomelingen van de pollen huislook op het dak van de boerderij, Achterstraat 10. Ik kreeg een pol van Eppie Bas (Egbert Mulder).

Abracadabra-1248

Posted in Albert Egges van Giffen, Heezerbaarg, Hunnebedde D52, Oudheidkunde | Leave a comment

De umvang van de Baarg in Wittelte op un lochtfoto

De redactie van het Deevers Archief viel bij het bekijken van een luchtfoto met daarop de Baarg in Wittelte enkele dingen op. Deze luchtfoto, die te zien is in Google Maps, en is gemaakt in 2019, is hier eveneens voor de beeldvorming getoond.
Links is de Wittelterweg aangegeven. De Meester Hendrik Broerweg is nog net aan de bovenkant van de afbeelding te zien.
In het weiland is de huidige grootte van de Baarg te zien, deze is min of meer cirkelvormig. Deze is ten opzichte van zijn omgeving iets lichter van kleur.
Op de Baarg is ongeveer in het middelpunt, in de vorm van een dikke stip, het beeld met de naam Witto te zien. De afrastering om de Baarg is eveneens te onderscheiden.
Buiten om de Baarg is een min of meer ringvormige bredere zone waar te nemen, daar is het gras iets schraler. Zo groot zou de omvang van de Baarg in een vrij recent verleden kunnen zijn geweest.
Om die schralere min of meer ringvormige graszone is een nog bredere minder schrale min of meer ringvormige graszone waar te nemen, deze zone steekt goed waarneembaar af ten opzichte van zijn omgeving. Dit zouden de contouren van een nog grotere omvang van de Baarg kunnen zijn, maar zouden ook de contouren van de veronderstelde brede sloot (gracht ?) om de Baarg kunnen zijn. De redactie denkt aan de eerst aangegeven mogelijkheid.

Posted in de Witteler Baarg, Oudheidkunde, Wittelte | Leave a comment

Van Giffen vön un stien’n messie bee ’t Aar’mhuis

In het Nieuwsblad van Friesland: Hepkema’s Courant van 11 september 1931 verscheen het volgende korte bericht over de vondst van een stenen mes bij het Aar’mhuus an de Grönnegerwg bee’j Deever.

Opgravingen 
Diever, 10 september
De bekende oudheidkundige dr. Van Giffen, die in deze omgeving reeds verschillende opgravingen heeft gedaan, is ook nu weer bezig eenige plaatsen te onderzoeken. Bij graafwerk in de buurt van het armhuis kwam een steenen mes te voorschijn. Nog meerdere opgravingen zullen volgen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De oudheidkundige professor doctor Albert Egges van Giffen wist vanuit zijn jeugd in Deever dat bij de grafheuvel in de buurt van het Aar’mhuus an de Grönnegerweg bee Deever oudheden in de bodem waren te vinden.
Het is niet waarschijnlijk dat de voorname oudheidkundige professor doctor Albert Egges van Giffen in het vooroorlogse erg standengevoelige Deever zelf met een schop in het zand spitte, waarschijnlijker is dat dagloners uut Deever de spitterties waren.
Het fraaie stenen mesje bevindt zich gelukkig wel in de verzameling van het Drents Museum in Assen en heeft inventarisnummer 1931/IX 2 (de tweede vondst in de maand september in het jaar 1931; hoe eenvoudig kan nummeren zijn). Het mesje is 4,5 cm lang en 2,5 cm breed.
Het mesje is opgeborgen in het Noordelijk Archeologisch Depot (N.A.D.) in Nuis in de provincie Groningen.
De heer Jelle Schokker -beheerder van het Noordelijk Archeologisch Depot- was zo vriendelijk en welwillend bijgaande afbeelding van het stenen mesje voor het tonen in ut Deevers Archief ter beschikking te stellen. De redactie is hem daarvoor bijzonder erkentelijk.
De redactie zou graag meer afbeeldingen van oudheidkundige objecten uut de gemiente Deever, aanwezig in het Noordelijk Archeologische Depot, in ut Deevers Archief willen tonen.

abracadabra-294

Abracadabra-1287

Posted in Aar'mhuus, Albert Egges van Giffen, Deever, Grönnegerweg, Oudheidkunde | Leave a comment

Un hiele dikke stien veur ‘t gemientehuus in Deever

De redactie van het Deevers Archief  weet nog niet in welk jaar de foto van bijgaande kleuren afbeelding is gemaakt. Als een bezoeker van het Deevers Archief het wel weet, dan is hij bij deze uitgenodigd het te melden aan de redactie.
Op de brinQ voor het gemientehuus van de gemiente Deever ligt een hiele dikke stien die bij het uitvoeren van de ruilverkaveling in de zeventiger jaren van de vorige eeuw is gevonden in het Oldendeeverseveld.
De hiele dikke stien is een stien van de buiten-categorie. Ech wè. Zelfs de stenensjouwers en bouwvakkers van de stammen uit de nieuwe steentijd zouden deze hiele dikke stien veel te zwaar hebben gevonden voor het bouwen van hun hunnebedden. Ech wè.
De grote vraag is of de Hoge Heren Van De Voorkant Van Het Grote Gelijk binnenkort de brinQ gaan neerkalefateren naar een vroegere versie van deze ooit zo fraaie open ruimte (wellicht brinQ 1819 of 1919) of de brinQ te vernielen in het kader van de Shaekespirificatie van het dorp Deever. Het zou best eens zo kunnen zijn dat de op drift geraakte medewerkertjes en beterwetertjes van de Hoge Heren Van De Voorkant Van Het Absolute Gelijk dan eenzijdig besluiten de hiele dikke stien te laten verwijderen van de brinQ.
De redactie is van mening dat de beste bestemming voor deze hiele dikke stien ergens in de berm van de Stienwiekerweg en zo dicht mogelijk in de buurt van de vindplaats is en dan de hiele dikke stien voor een deel te begraven (de voorbijganger moet voor de foto en de sölfie wel op de steen kunnen klimmen) (helemaal begraven is een beetje te veel van het goede).
Maar waarom is op veel foto’s van het gemientehuus van de gemiente Deever toch steeds weer die vervelende lange vlagstok zonder vlag te zien ? Was het voor de Hoge Heren Van De Voorkant Van Het Absolute Gelijk teveel moemakend gedoe of teveel moemakend gehannes om die stok op een vlagdag ’s morgens te plaatsen en na het dagje vlaggen weg te halen ? En als die lange vlagstok wel werd weggehaald, werd die dan in de dakgoot opgeborgen ?

Op 18 juni 1982 verscheen nota bene op de voorpagina van de Olde Möppeler (de Meppeler Courant) het volgende korte berichtje.
Kei in Diever verplaatst
Diever. De grote zwerfkei voor het gemeentehuis van Diever is tien meter van zijn plaats gezet om ruimte te maken voor een nieuw tracé van de weg die voor het gemeentehuis langs loopt. Voorbijgangers keken toe hoe het tonnen zware gevaarte in de lucht werd getild.
De foto bij het korte berichtje is gemaakt door dorpsfotograaf en dorpsfiguur Harm (Haarm) Hessels. Hij moet het een hele eer hebben gevonden een door hem gemaakte foto op de voorpagina van de Olde Möppeler (de Meppeler Courant) opgenomen te zien. De redactie toont ook apart de door Harm gemaakte foto. Wie herkent de personen op de foto ? Is de man met de baard wellicht Miesie Bel ? Wie herkent de ambtenaar achter het raam links achter de dikke stien ?
Zo te zien is de foto voor de kleuren afbeelding eerder dan 18 juni 1982 gemaakt.
De bezoeker wordt tevens verwezen naar het bericht Stien van 13 tunne efunn’n in ’t Oldendeeverseveld.


Posted in Brink, Deever, Gemientehuus, Haarm Hessels, Oudheidkunde | Leave a comment

Ut hunnebedde is mit veul vubeelding te resteriè’n

In 1925 schreef de weledelzeergeleerde doorgestudeerde oudheidkundige professor doctor Albert Egges van Giffen in zijn boek ‘De Hunebedden in Nederland (2 delen tekst met Atlas)’ (gepubliceerd in 1925-1927) over ut hunnebedde an de Grönnegerweg bee Deever het volgende:
‘Het hunnebed verkeert in geheel vervallen staat, zoodat zelfs enkele hoofdbijzonderheden nauwelijks herkenbaar zijn; het geheel is dan ook zonder meer niet reconstrueerbaar’.
Dat was nogal eufemistisch en professoraal uitgedrukt. Met andere woorden ut hunnebedde was niet reconstrueerbaar, want je kunt pas iets reconstrueren als je met ‘meer’ weet hoe het is geconstrueerd. Wat het gebrek aan ‘meer’ voor het duizenden jaren geleden in elkaar gezakte hunnebedde heeft ingehouden, dat is jammer genoeg heden ten dage nog ter plekke te zien.
Bijgaande schitterende foto van de Dikke Stien’n in de Stienakkers op de kale Heezeresch uit 1918 is afkomstig uit het hiervoor genoemde boek.
Wat zou het fantastisch zijn geweest als de weledelzeergeleerde doorgestudeerde oudheidkundige professor doctor Albert Egges van Giffen deze half onder het zand liggende Dikke Stien’n in 1953 met rust had gelaten.

Posted in Albert Egges van Giffen, Grönnegerweg, Heezeresch, Hunnebedde D52, Oudheidkunde, Stienakkers, Topstuk | Leave a comment

Was de Heezebaarg een Germaanse offerplaats ?

In de krant Limburger Koerier verscheen op 2 augustus 1924 het navolgende artikel over de oorsprong van de ‘Hees’.

De Hees in Limburg en elders
Een lezer van de Limburgse Koerier maakt ons aangaande onze rubriek over historie en streekbeschrijving van Limburg, erop attent, dat er zoveel buurten en plekken in ons gewest liggen, waarin de naam Hees betrokken is. Tegelijk stelt hij de vraag, waarvan die naam zoo’n algemeen geografische beteekenis heeft gekregen.
Wij menen dezen geachten lezer er op te moeten wijzen dat, voorzoover wij kunnen nagaan, de benaming Hees niet zóó algemeen in onze provincie voorkomt. Wij kennen een ‘de Hees’ in de buurt van Sevenum, dat wil zeggen een ‘Voorste Hees’ en een ‘Achterste Hees’, een ‘de Hees’ voorbij ’t dorp Neeritter, maar op Belgisch-Kempensch grondgebied en een ‘Heesberg’, ook in de omgeving van Sevenum. Nu is ’t mogelijk, dat er hier of daar nog perceelen akkergrond liggen, die gezamenlijk ‘de Hees’ heeten.
We zullen er onze meening over zeggen.
Het is niet onmogelijk, dat Hees en Heesberg (oudtijds toch Hesenberg, die ook in de buurt van Nijmegen voorkomt) hun naam ontleenen aan de Hessen, een van de eerste volkeren onzer streken. Maar aangezien in Groningen een dorp Nuis gelegen is, waarbij voorheen een groot bos lag, dat ook een Hessenberg had, zouden we hier ook kunnen denken aan ‘Essenberg’, omdat er een zoo groote massa esch-boomen in dit oerwoud en op die heuvels gevonden werden.
Ook te verdedigen is ‘t, dat de Heselpoort en de Heselstraat te Nijmegen, die in de oude historie Heselerpoort enzovoort heetten, dus poort en straat van Hees, kunnen doen denken aan de afgod ‘Hees’, welke de Franschen en Duitschers in den tijd der heidenen met groot ontzag en diepen eerbied vereerden. Zelf brachten deze volkeren in die tijd offers op ’t Heesaltaar, dat gelegen was in hunne geheiligde afgoden-wand, toen deze ongelukkige en onchristelijke menschen hunne goden nog niet in kerken, maar in de bosschen aanbaden.
Althans in de oudste boeken (uit de eerste eeuw na Christus) vindt men Lucan lib 1.:
Et quibus immitis placatur sanguine diro Theutates, horrensque feris altaribus Haesus.
En ook in de boeken van Lactantius staat geschreven:
Galli Haesum atque Theutatem humano cruore placabant.
Zeker, er zijn onder de benamingen met ‘Hees’ zeer oude plaatsen. Denken we maar eens aan deze buurtnaam in Utrecht, die reeds in de 8e eeuw wordt vermeld, terwijl ook de dorpen, gehuchten en buurten: Hees bij Eersel, Hees bij Didam, Hees bij Raalte, Hees bij Nijmegen, zeer oud zijn.
Heeselt in Gelderland van Hesola komt reeds in oorkonden van ’t jaar 850 voor.
Verder doen aan een der voornoemde afleidingen nog denken de plaatsen: Heesakker, Heesbeen (id.); Heesboom; Heesch, Heesche Boven, Heesche weg, Heeseind, Heeze, Heezebosch, Heezerhut, alle in Noord Brabant en Heeskamp, Heezeberg, Heesenberg in Gelderland, Hesselte, Hesselingen, Hessen, Hessum, Hessevoort in Overijssel, evenals nog de buurten Hezelaar in Noord-Brabant.
Ten slotte geven wij nog de meening van de geleerde Förstemann, die ons leert, dat ‘hees’ is ontstaan uit hais, van ’t ma, lat ‘heisa’ met de beteekenis van boschwoud en moerassig bos, wat dus in nauw verband staat met de eerstgenoemde gegeven.
Wij vertrouwen den vriendelijken lezer van de Limburger Koerier, den Heer Gr., hiermede voldoende te hebben ingelicht. Nog meer uitleg zou te veel plaatsruimte innemen.

Aantekeningen van de redactie van het Deevers Archief
In het boek ‘Pharsalia’ van de Romeinse schrijver Marcus Annaeus Lucanus (geboren op 3 november 39 AD – overleden op 30 april 65 AD) komt de volgende zin voor: ‘Et quibus immitis placatur sanguine diro Theutates, horrensque feris altaribus Haesus.’ Wat ongeveer zoveel betekent als: ‘En die meedogenloos mensenbloed offeren aan Toetatis, waar het afschuwelijke altaar van Hees staat.
In het eerste deel van het boek ‘Opera omnio’ van de Romeinse schrijver Lucius Caecilius Firmianus Lactantius (geboren in ongeveer het jaar 250 – overleden in ongeveer het jaar 320) komt de volgende zin voor: ‘Galli Haesum atque Theutatem humano cruore placabant’. Wat ongeveer zoveel betekent als: ‘Galliërs offeren menselijk bloed aan Hees en Toetatis.’
Zou het zo kunnen zijn geweest dat de Heezebaarg bij de Heezenesch in Deever een offerplaats van een Germaanse stam is geweest ? En dat deze offerplaats met inbegrip van een afgoden-wand hopelijk ergens onder een verstoven zandduin bewaard is gebleven ? Dan zou het best eens zo kunnen zijn dat de weledelgestrenge heer professor doctor in de oudheidkunde Albert Egges van Giffen onder zijn door hem zo geliefde zomerhuisje ‘de Keet’ op de Heezebaarg een schat aan mooie oudheden had kunnen vinden.
Maar niets hoeft de oudheidkundig onderlegde spitterties van de heemkundige vereniging uut Deever en het zo genoemde Oermuseum in het Schultehuus an de Brink van Deever en mogelijk andere spitkrachten uut Deever in de weg te staan om in groten getale de schop in de hand te nemen en systematisch wat zandduinen bij de Heezebaarg volgens de Van-Giffen-Methode af te graven en hopelijk zo die mooie schat aan oudheden te vinden. En niet vergeten in het zandduin onder het nieuwe vakantiehuis (de vervanger van ‘de Keet’) op de Heezebaarg gangen te graven.
De zwart-wit ansichtkaart van de Heezeweg bij de Heezebaarg is gemaakt in het begin van de zestiger jaren van de vorige eeuw.
Abracadabra-842

Abracadabra-1289

 

Posted in Albert Egges van Giffen, Ansichtkoate, Heezerbaarg, Heezeresch, Oudheidkunde | Leave a comment

De herstapeling van de stenen van het hunnebed

De weledelzeergeleerde heer professor doctor in de oudheidkunde Albert Egges van Giffes gaf in 1953/1954 leiding aan het creatieve populair wetenschappelijke herstapelen van de stenen van het al duizenden jaren geleden in elkaar gezakte hunnebed op de Stienakkers an de Grönnegerweg bee’j Deever.
Bijgaand afgebeelde ansichtkaart is de eerste kaart die na de zo genoemde ‘restauratie’ is uitgegeven. Op de afbeelding is het resultaat van het goedbedoelde knutselwerk te zien.
Winkelier Jan Brugging (de Wiba) an de Heufdstroate in Deever gaf deze nu zeer zeldzaam geworden ansichtkaart in juli 1955 uit.
De redactie van het Deevers Archief prijst zich gelukkig wél een exemplaar van deze kaart in zijn verzameling te hebben en deze aan de trouwe bezoekers van de webstee te kunnen tonen.

Abracadabra-1274

Posted in Albert Egges van Giffen, Ansichtkoate, Deever, Grönnegerweg, Hunnebedde D52, Oudheidkunde, Rieksmonement | Leave a comment

Professor doctor Albert Egges van Giffen

Een gemakkelijk leesbaar verhaal over de archeoloog professor doctor Albert Egges van Giffen is via het internet te vinden in de webstee www.dodenakkers.nl.
De laatste paragraaf van het artikel beschrijft de plechtigheid voorafgaand aan de begrafenis van professor doctor Albert Egges van Giffen op de kaarkhof an de Grönnigerweg in Deever.
Een ander aanvullend verhaal over professor doctor Albert Egges van Giffen is via het internet te vinden in de webstee In en om Assen.
Ook is in de webstee Wikipedia een en ander te vinden over professor doctor Albert Eggen van Giffen.

Posted in Albert Egges van Giffen, Deever, Oudheidkunde | Leave a comment

Begroeiing verwijderd bij het hunnebed

In 2011 werd een vuurtje gestookt bij het hunnebed D52 op de Steenakkers an de Grönnigerweg bee’j Deever, waardoor een groot stuk van een deksteen afbrak. In 2008 zijn drie stenen van het hunnebed blauw geverfd. Vrijwilligers van de heemkundige vereniging uut Deever hebben op maandag 16 februari 2012 en de dagen daarna een groot deel van de begroeiing rond het hunnebed weggehaald.
De zo onstane zichtbaarheid van het hunnebed zou moeten bijdragen aan het voorkomen van vernielingen aan het hunnebed en vervuiling rond het hunnebed. Het kappen, hakken, zagen en snoeien van bomen, struiken en bosschages is in overleg gegaan met Staatsbosbeheer, de beheerder van het terrein rond het hunnebed.
RTV-Drenthe heeft tijdens de werkzaamheden bij het hunnebed filmopnamen voor de televisie gemaakt, waarbij de verslaggever de in hunnebedden en bosschages gespecialiseerde deskundige van de heemkundige vereniging van Deever ruim aan het woord liet.
Het uitgezonden filmpje is ook te zien op het internet.
In het filmpje heeft de hiervoor genoemde deskundige het ook over een foto van jaren terug, waarop het hunebed zonder begroeiing is te zien. Wellicht doelde hij op de foto van hunnebed D52 uit 1918, toen Albert Egges van Giffen bezig was met het inventariseren van de hunnebedden.
Overigens was het in 1952, een paar jaar voor de mislukte restauratie van het hunnebed, ook vrij kaal rond het hunnebed, zoals te zien is op deze prachtige zwart-wit ansichtkaart van het hunnebed met op de achtergond in schoven gezette rogge. Het ware beter geweest dat de weledelgestrenge heer professor doctor Albert Egges van Giffen het hunnebed van Diever met rust had gelaten.
Voor de volledigheid en ter illustratie van deze tekst wordt hier ook een op 26 juli 2012 gemaakte foto getoond.

Posted in Albert Egges van Giffen, Deever, Hunnebedde D52, Oudheidkunde, Stienakkers | Leave a comment

Geskrief over de Witteler baarg

Dit artikel bevat een niet-begrensde lijst van schrijfsels die verband houdt met de Baarg van Wittelte.

Leonard Johannes Friedrich Janssen
Drenthsche Oudheden, Uitgegeven door Kemink – Utrecht – 1848.
Nieuwsblad van het Noorden
Artikel in het nummer van woensdag 2 november 1932.
Nederlands Volkskundig Genootschap
Neerlands Volksleven – Uitgegeven in 1962.
D.P. Blok
De vroege Middeleeuwen tot ca. 1150 – Uitgegeven in 1985
Huib D. Minderhoud
Dwars door Drenthe – Uitgegeven door Krips Repro – Meppel – 1986.
Geïllustreerd met aquarellen van Jouke Nijman.
Ebelina Bruins – Jeannet Boverhof
Wittelte na Witto – Uitgegeven door Werkgroep Historisch Wittelte – 2004.
Het boek is samengesteld door Jeannet Boverhof en de Werkgroep Historisch Wittelte.
Michiel Alexander Wilhelm Gerding en consorten.
De Canon van Westerveld – Kennismaking met cultuur en historie – Uitgegeven door Koninklijke Van Gorkum Assen – 2009.
A.W. Ritman (Lex Ritman)
Witto’s heuvel- Uitgegeven door Antonius Pius – ’s Gravenhage – 2010.
Dit boek is uitgegeven in verband met het zogenaamde 970-jarige bestaan van het gehucht Wittelte in 2010.
A.W. Ritman (Lex Ritman)
Wikipediaanse studie over Kasteelberg en tekenaar en uitgeverij – Uitgegeven door Antonius Pius – ’s Gravenhage – 2010.

Posted in de Witteler Baarg, Oudheidkunde, Publicatie, Wittelte | Leave a comment