In Deever agin neet un staandbeeld veur ut spittertie

In de rubriek Dagweek Regio van het Nieuwsblad van het Noorden verscheen op zaterdag 10 maart 1984 het volgende artikel ter gelegenheid van de honderste geboortedag van professor dr. Albert Egges van Giffen. Hij werd op 14 maart 1884 geboren in Noordhorn in Groningen.

Drenthe: archeologisch de best onderzochte provincie
Honderd jaar geleden werd de vermaarde professor Van Giffen geboren. Een man die een groot deel van zijn leven zou doorbrengen in de Drentse gronden. Van hem wordt dan ook gezegd dat de mensen óp de grond hem minder interesseerden dan die er al duizenden jaren ónder lagen.

Woensdag 14 maart is het honderd jaar geleden dat Albert Egges van Giffen in het Groningse Noordhorn werd geboren. In Drente werd hij later geëerd als Drentes Grote Archeoloog. Een bescheiden titel voor zo’n wereldberoemd man, die in mei 1973 te Diever overleed. Een groot deel van zijn leven heeft hij gewroet in de grond van De Olde Landschap, op zoek naar sporen van onze voorvaderen. Honderden grafheuvels, urnenvelden en tientallen hunnebedden werden door hem minutieus onderzocht, waarbij hij een ongekende schat aan gegevens en voorwerpen boven de grond haalde en internationale erkenning verwierf. Wat bezielde deze man, die zelf als laatste Drent in een grafheuvel begraven wilde worden ?
Dat Albert Egges van Giffen bijna 90 jaar oud werd, mag een wonder heten. Mensen die met hem samen gewerkt hebben weten te vertellen dat hij een ‘ongeluk’ op de openbare weg was. De nu 87-jarige J. Lanting uit Vries, die 52 jaar zijn voorgraver is geweest zegt: ‘Ooh…, hij was zo’n drukke man. Hij vloog altijd met de auto, en voor de oorlog ook al op de motor. Toen trokken wij er samen met de motor op uit. Hij voorop en ik achterop. Bij mij bond hij een zware fotocamera van één bij een halve meter op de rug en daarnaast nog de landmeterstokken. Iedereen keek ons aan als wij zo door Drente stoven ! Altijd was Van Giffen bezig met wat nog gebeuren moest. Links en rechts zat hij om zich heen te kijken of hij niet nog een grafheuvel ontdekte. En als hij ééntje gezien meende te hebben zei hij: ‘Jan, daar moeten we binnenkort ook nog eens naar toe.’ Ik zei dan maar gauw van ‘Ja.’ en ‘Kijk maar voor je.’ De oud-burgemeester van Sleen, mr. G.A. Bontekoe, zegt over de rijkunst van Van Giffen: ‘Ik zat graag bij hem in de auto, want hij kon boeiend vertellen. Maar ik zat het liefst wel zelf achter het stuur.’
Het ietwat roekeloze en snelle autorijden van Van Giffen en zijn onophoudelijk zoeken naar en veiligstellen van oudheidkundige gegevens in grafheuvels en hunnebedden lijken logisch in elkaars verlengde te liggen. In de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1918 waarschuwde hij er al voor dat veel oudheidkundig materiaal verloren dreigde te gaan, vanwege de afgravingen en ontginningen van het Drentse platteland.
‘Waarlijk, wanneer men jaar op jaar het oude Drentse land zijn oorspronkelijke karakter in steeds sneller tempo ziet verliezen, ja waarlijk, dan moet de oudheidvorscher wel zeggen: ‘Periculum est in mora; carpe diem.’ Hetgeen zoveel betekent als: ‘Uitstel is gevaarlijk; terstond aan de slag.’
Zijn noodkreet werd gehoord. Want omstreeks die tijd krijgt hij een regeringsopdracht tot het beschrijven van de toestand van de hunnebedden. Deze opdracht groeide uit tot het monumentale boekwerk ‘De hunnebeden in Nederland’, dat in de jaren 1925-1927 verscheen. Niet alleen geeft Van Giffen, die dan al directeur van het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) te Groningen en conservator van het Provinciaal Drents Museum te Assen is, hierin uitvoerige beschrijvingen van de ruim 50 hunnebedden, ook geeft hij een overzicht van de resultaten van een reeks opgravingen in deze monumenten.
Schatgraver
Volgens Lanting was Van Giffen begiftigd met een soort schatgravers-mentaliteit. ‘Het was altijd weer een verrassing wat er boven het zand kwam, hè. Je wist nooit wat er in lag. De nieuwsgierigheid, dat dreef hem om steeds maar door te gaan.’
Ook O.A. Harsema van het BAI maakt in de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1983 gewag van het schatgraversidee. ‘Het grafheuvelonderzoek sprak Van Giffen bijzonder aan. Dat was zeker niet alleen, omdat daar nog het sterkst iets van het schatgraversaspect meespeelt. Dat is in zijn nuchtere vorm ook het moment waarop de vondsten uit het graf een eerste contrôle vormen op wat men zich in de loop van het onderzoek omtrent de datering en de culturele plaats van het monument is gaan voorstellen.’
Mevrouw N. Meiboom-Veltman, de vrouw van wijlen burgemeester Meiboom van Diever (hij was daar van 1939 tot 1975 burgemeester) zegt dat Van Giffen ‘verschrikkelijk geobsedeerd’ was door zijn vak. ‘In Diever zelf was hij niet zo erg populair onder de plaatselijke bevolking. Ze beschouwden hem als een vakidioot. De mensen óp de grond in Diever interesseerden hem ook veel minder, dan de mensen die duizenden jaren ónder de grond lagen.’
In de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1974 schrijft BAI-medewerker J.D. van der Waals, dat het werk van Van Giffen in Drente globaal gezien in drie perioden is in te delen. Vanaf 1917 tot aan de jaren ’30 vond oriënterend, maar ook baanbrekend onderzoek plaats op velerlei gebied. ‘Deze fase wordt afgesloten door twee van Van Giffens meest oorspronkelijke en ook omvangrijke werken: ‘De hunnebedden in Nederland’ en ‘Die Bauart der Einzelgräber’ (1930).’ In dat laatste boek geeft Van Giffen een uiteenzetting van zijn nieuwe wijze van grafheuvelonderzoek; de zogenaamde kwadrant-methode. Dat wil zeggen dat hij een grafheuvel als een taart in vier gelijke stukken snijdt en elk kwart-deel na elkaar uitgraaft en onderzoekt volgens een vaste methode. Deze wijze van onderzoeken heeft nadien brede internationale erkenning gekregen.
Vanaf de crisisjaren ’30 tot vlak na de Tweede Wereldoorlog lopen de onderzoeken van Van Giffen parallel met de ontginning van Drente. De wijde, welhaast onoverzienbare, boomloze heidevlaktes waarop  de hunnebedden en vele grafheuvels lagen, moesten plaats maken voor akkers. ‘De boeren ploegden het land soms tot vlak aan de stenen van de hunnebedden om. Daardoor dreigden de hunnebedden, die toen al in vervallen toestand verkeerden, volledig uit elkaar te vallen,’ weet Lanting. Van der Waals schrijft in de Nieuwe Drentse Volksalmanak: ‘Aan de lopende band vindt noodgedwongen onderzoek plaats. Hierdoor is Drente, archeologisch gezien, de best onderzochte provincie, niet alleen van ons land, maar waarschijnlijk van heel Europa.’
Na de oorlog verplaatst het werk van Van Giffen zich aanvankelijk naar enkele Romeinse nederzettingen in het Westen van het land. Maar na zijn pensionering in 1954 krijgt hij een nieuwe en belangrijke functie. Hij wordt dan ‘Rijksadviseur voor de bescherming en de instandhouding van de hunnebedden en van de gerestaureerde archeologische monumenten’. Als Rijksadviseur nam hij het behoud en de restauratie van de hunebedden en de hunebedterreinen met kracht ter hand. Vrijwel tot aan zijn dood heeft hij deze functie met grote overgave verricht. De laatste en haast logische wens van Van Giffen is nooit in vervulling gegaan. Tegenover zijn voorgraver Lanting had hij zich meermalen laten ontvallen, dat hij in een grafheuvel te Diever begraven wilde worden. Hoewel Van Giffen officieel in Haren, en later in Paterwolde, woonde, bracht hij sinds 1932 het grootste deel van zijn leven in Diever door. Hij had daar aan de rand van het dorp op de Heezeberg, vlak bij een grafheuvel en het hunnebed van Diever, een zomerhuisje laten bouwen. ‘Hij heeft het er vaak met mij over gehad om zich in die grafheuvel te laten begraven,’ zegt Lanting. ‘Daar wil ik begraven worden Jan’, zei hij dan, terwijl hij naar de grafheuvel wees. ‘Dat was het idee van hem, hè. Maar het is er nooit van gekomen. Ik geloof niet dat hij ooit bij de gemeente Diever daartoe een officieel verzoek heeft ingediend. Want hij wist natuurlijk wel, dat het verzoek tóch afgewezen zou worden.’
Maar toch speelde de grafheuvel een belangrijke rol bij de begrafenis van Van Giffen. Mr. G.A. Bontekoe weet het zich nog uitstekend te herinneren: ‘Vanuit de kerk in het dorp Diever ging de stoet door het bos en kwam bij de grafheuvel terecht. Op die heuvel stond de kist van Van Giffen, omringd door vele bossen bloemen. Het was een zéér plechtig moment en het heeft een bijzondere indruk op mij gemaakt. Het was niet bizar, het paste precies bij de man.’
Volgende week vinden twee herdenkingsbijeenkomsten plaats naar aanleiding van het 100ste geboortejaar van Van Giffen. In het dorp Ezinge, waar hij 50 jaar geleden uitgebreide opgravingen in de terp voltooide, wordt woensdag 14 maart een bijeenkomst gehouden. Professor dr. H.T. Waterbolk houdt om vier uur in de NH-kerk van Ezinge een lezing over de terpenonderzoeken van Van Giffen. Tevens wordt die middag het boek ‘Herinneringen aan het graven in de terp van Ezinge’ gepresenteerd. Dit boek is geschreven door de heer J.J. Delvigne uit Ezinge, het eerste exemplaar wordt aan de commissaris der koningin H.J.L. Vonhoff aangeboden.
Zaterdag 17 maart vindt er in De Kolk in Assen een studiedag plaats met als thema ‘De hunnebedden en hun bouwers’. Deze studiedag wordt georganiseerd door de Drentse Preahistorische Vereniging. In zes voordrachten zullen die dag onderzoekresultaten gepresenteerd worden van diverse aspecten van het leven en werken van de hunebedbouwers, de eerste boeren in Noord-Nederland, 5000 jaar geleden.
Rinus Bouwmeester

In het zwarte kader rechtsboven staat de volgende tekst:
Professor Van Giffen was een man die zich in Drenthe van grafheuvel naar grafheuvel en van urnenveld naar urnenveld spoedde. Hij had steeds haast. Hij vond uitstel van onderziek gevaarlijk. Afgravingen en ontginningen maakten dat hij die haast had.

Het bijschrift bij de foto van professor dr. Albert Egges van Giffen luidt als volgt:
Professor dr. Albert van Giffen. Hij droeg bijna altijd een zwarte hoed.

Het bijschrift bij de foto van het hunebed van Sleen luidt als volgt:
Zo trof Van Giffen in het begin van deze eeuw de meeste hunnebedden in Drente aan. Uit elkaar gevallen stapels keien in een wijde, welhaast onoverzienbare, boomloze heide. Dit is het hunebed iets ten noorden van Sleen. In 1959 reconstrueerde hij het als het instructieve hunnebed de ‘Papeloze Kerk’. 

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Wat betreft de zin: Wat bezielde deze man, die zelf als laatste Drent in een grafheuvel begraven wilde worden ?
Redactie: Albert Egges van Giffen was Groninger van geboorte.
Wat betreft het tekstdeel: Hoewel Van Giffen officieel in Haren, en later in Paterwolde, woonde, bracht hij sinds 1932 het grootste deel van zijn leven in Diever door. Hij had daar aan de rand van het dorp op de Heezeberg, vlak bij een grafheuvel en het hunnebed van Diever, een zomerhuisje laten bouwen.
Redactie: Van Giffen liet geen zomerhuisje bouwen. Hij liet zijn directiekeet, die hij gebruikte tijdens het gespit en gewoel in de terp van Ezinge -die keet had hij nadien blijkbaar gekocht- verplaatsen naar de Heezerberg. Het kan best zo zijn dat Van Giffen heel erg vaak in ‘de Keet’ op de Heezerberg vertoefde, maar niet in 1948, 1949 en 1950, want in die periode is ‘de Keet’ wettelijk gevorderd geweest door de gemiente Deever, in casu burgmeester Jan Cornelis Meiboom (die in de Deeverse volksmond altijd ome Kees werd genoemd), vanwege de grote naoorlogse woningnood en werd het huisje tijdelijk bewoond door een gezin uit Diever. Uit woede over deze wettelijke noodmaatregel -hij vond het zelfs nodig hiervoor naar de rechter te stappen- heeft de professor in die drie jaren zijn gezicht niet laten zien op de Heezerberg. Als hij wat had te melden aan de tijdelijke bewoners van ‘de Keet’, dan stuurde hij zijn stroman en manusje-van-alles Hendrik Jan ter Mast.
Een omhooggevallen Havelter vrijwilliger van het toeristenbezigheidscentrum met de merkwaardige nepnaam Oertijdmuseum, dat is gevestigd in het verminkte voormalige schultehuis an de brink van Deever, meent voldoende gezag en autoriteit en redenen en misschien ook wel geld te hebben om voor professor doctor Albert Egges van Giffen een standbeeld op de brink van Deever te claimen. Dat mag, moet en zal vooral niet gebeuren ! What the hell is going on ? Met de plaquette van professor doctor Albert Egges van Giffen op een steen bij zijn knutselhunnebed met de merkwaardige naam ‘de Papeloze Kerk’ is hem ruim voldoende eer bewezen. En als aan die ruim voldoende eer nog wat moet worden toegevoegd, dan zou het Hunnebedcentrum in Borger de naam ‘Professor doctor Albert Egges van Giffen Hunnebedcentrum’ gegeven kunnen worden.
Maar met de amechtige aanbidding van professor doctor Albert Egges van Giffen kunnen de vrijwilligers van het oertijdmuseum meteen beginnen. Hun commerciële oertijdwandeling onder begeleiding van een gids kan eerst langs de oertijdsteen op de brink gaan, dan in het voorbijgaan aan de kerk aan de brink even melden dat de eerste houten katholieke kerk van Deever is gebouwd op een oertijdtempel of een oertijdgrafmonument (waarschijnlijk een hunnebed) van de oertijdmensen, dan langs het graf van de oertijdkundige professor doctor Albert Egges van Giffen op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever gaan, dan naar het hunnebed van de oertijdmensen aan de Grönnegerweg gaan, dan vooral wel even op de oertijdstenen van het hunnebed klimmen, dan langs de grafheuvel van de oertijdmensen bij de Ossekoele gaan, dan over de oeroude Heezerberg (de Keet is al jaren geleden gesloopt) en de oeroude Heezeresch naar ut oerolde Kastiel lopen en dan terug lopen naar het oertijdmuseum. Oertijdachtiger kan de verwende veeleisende toerist het niet wensen. Oertijdachtiger kan de verwende veeleisende toerist het niet krijgen.

Afbeelding 1 – Artikel in het Nieuwsblad van het Noorden van zaterdag 10 maart 1984
Afbeelding 2 – Ut olde gemientehuus an de brink van Deever – Foto © Gert Hardeman, 24 paril 2011, webstee ghardeman.nl

This entry was posted in Albert Egges van Giffen, Hunnebedde D52, Hunnebedde D52a, Oudheidkunde. Bookmark the permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *