In ut Wapser Saand liep het verkeerd af met het hunnebed onder het zand van de heuvel die later ut Pottiesbaargie aan de Bolsweg op het landgoed Berkenheuvel werd genoemd. Dit hunnebed (hunnebed D52a) viel in 1735 helaas ten prooi aan de slopershamer.
De redactie van ut Deevers Archief heeft toestemming van de redactie van het prachtige tijdschrift Noorderbreedte -en is de redactie van dit tijdschrift daarvoor uiteraard bijzonder erkentelijk- het volgende stuk tekst over ut Pottiesbaargie uit het artikel ‘Berkenheuvel, een bebost heide- en stuifzandgebied’ van Jan Abrahamse in Noorderbreedte 90 te citeren en de daarbij behorende afbeelding van ut Pottiesbaargie te mogen tonen.
Pottiesbargien
De route kronkelt zich rond een grafheuvel, Pottiesbargien geheten, die vroeger een hunebed bevatte. Dat is zo’n 250 jaar geleden gesloopt. Op 15 maart 1735 gaven de Staten van Drente toestemming tot het verwijderen van enige grote stenen in het Wapserveld, die waarschijnlijk (de resten van) een hunebed vormden. Omdat deze stenen gedeeltelijk overstoven waren, en omdat de indieners van het verzoek, Jan Hendriks en Hendrik Jans uit Steenwijk, reeds vóór 1734 een kontrakt voor het rooien van stenen in het Wapserveld hadden gesloten met de boeren van Wapse, verleenden de Staten ontheffing van de bepaling van 21 juli 1734, dat hunebedden niet vernield mochten worden. Als argumentatie voor dit besluit gaven de Staten op, dat het hunebed ‘om de Freijgheifs des gesights niet te verblijven’ hoefden!
Rond 1883 werden op het landgoed Berkenheuvel scherven van hunebedden-aardewerk gevonden, op een plaats die sindsdien als ‘Pottiesbargien’ bekend stond. Kennelijk betrof het de plaats van het in 1735 gesloopte hunebed. De ligging in de voormalige marke Wapse, aan de rand van het grote stuifzandgebied Dieverzand, komt overeen met de summiere omschrijving in de resolutie van 1735.
In 1922 kreeg Dr. A. E. van Giffen, direkteur van het Biologisch-Archaeologisch Instituut (BA1) van de Rijksuniversiteit Groningen, toestemming van Mr. A. C. van Daalen, tot onderzoek van het Pottiesbargien. Dit vond echter pas in 1925 plaats. Van Giffen had zich beperkt tot het vaststellen van de plattegrond van de verdwenen grafkelder.
Na het onderzoek van 1929 werden nog steeds grote hoeveelheden scherven en vuursteen verzameld, in de oorlogsjaren door de kleinzonen van Mr. Van Daalen en door de zonen van Dr. Van Nooten uit Diever, in de 50-er jaren door K. Vlierman uit Steenwijk en G. L. Brante uit Wapserveen. Van Giffen kende de verzameling Van Nooten-Van Daalen, maar meende dat deze afkomstig was uit de door hem niet onderzochte delen van het Pottiesbargien. Uit korrespondentie en gesprekken met de diverse vinders in de afgelopen jaren bleek echter, dat deze vondsten uit het stort van de opgraving van 1929 afkomstig moesten zijn.
Bij nader inzien is dat ook wel waarschijnlijk. Volgens de deklaraties in het archief van het BAI, duurde het onderzoek in 1929 maar 8 dagen. Gelijktijdig werd bovendien een tweede objekt, de zogenaamde steenkistheuvel aan de Oude Groningerweg in Diever, onderzocht. Deze tijd was veel te kort om de inhoud van een hunebed van de grootte van het Pottiesbargien ook maar bij benadering nauwkeurig te kunnen onderzoeken. Bovendien was Van Giffen in de eerste plaats geïnteresseerd in de plattegrond, niet in de vondsten. Dat veel scherven enzovoort op het stort terecht kwamen, is daarom niet vreemd. Uit de profieftekeningen van de opgraving van 1929 blijkt, dat van de oorspronkelijke aarden heuvel rond de stenen grafkelder, de zogenaamde dekheuvel, nog delen intakt aanwezig waren onder het stuifzand.
‘Van Giffen had nogal slordig gewerkt en dat heeft geresulteerd in een na-onderzoek, wat tegelijkertijd een rekonstruktie van Pottiesbargien zou betekenen’, vertelt Schuiling. ‘Dat onderzoek werd gedaan door J. N. Lanting’, die ook het rapport hierover samenstelde:
Het eigenlijke na-onderzoek vond plaats tussen 4 juli en 12 augustus 1988. Op drie plaatsen werd een uitgebreide stort van Van Giffen teruggevonden. Deze storthopen werden afgegraven en gezeefd. Dit leverde 15.800 scherven van aardewerk, 9 kralen van barnsteen, 1 kraal van git en 1580 stuks vuursteen op. Van het aardewerk behoren 54 scherven tot Middeleeuws
materiaal en 32 tot 17e en 18e eeuwse kleipijpen. De rest stamt uit het Neolithicum, de periode waarin dit hunebed in gebruik was. Van het vuursteen zijn 111 stuks werktuigen, nl. 88 pijlpunten, 14 vuurslagen, 7 schrobbers, één gave vuurstenen bijl en 1 snede van een vuurstenen bijl.
In overleg met Natuurmonumenten werd besloten een heuvel te konstrueren die de vorm van de dekheuvel zou hebben, zoals die er uitzag vlak na de bouw van het hunebed, rond 3200 v. Chr. De nog intakte delen van de dekheuvel zouden op die manier goed beschermd zijn, want de dekheuvel was door erosie in de loop der tijden veel lager geworden dan hij oorspronkelijk was. De gerekonstrueerde heuvel is ovaal, 26 x 16 m en reikt 1 m boven het oude maaiveld. Aangezien de omgeving is uitgestoven, lijkt de heuvel echter hoger. Ter plaatse van de oorspronkelijke toegang in het midden van de zuidelijke lange zijde is een smalle gang in de heuvel uitgespaard. De flanken van de heuvel werden met plaggen bekleed, om verspoeling tegen te gaan. Het is wenselijk te zijner tijd de bomen op de heuvel en in de direkte omgeving te verwijderen. Met gras en/of heide begroeid is de heuvel een opvallend monument. Door zijn ligging in een bocht van de weg wordt hij pas op het laatste moment zichtbaar.
Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie heeft de kleurenfoto van een deel van ut Pottiesbaargie gemaakt op 9 april 2013. De verminkte grafheuvel is vervuild met een betuttelbord van de Vereniging Tot Behoud Van Natuurmonumenten.