Search Results for: medaille van klei

Ik heb ok nog un paer medallies van klei

De redactie van ut Deevers Archief ontving op 23 november 2014 van Kornelis (Kor) Fokker de navolgende reactie over zijn verblijf in het jongensinternaat ‘de Eikenhorst’ an de Gowe. De redactie heeft de tekst een beetje geredigeerd. Wellicht kan Kor zijn verhaal nog verder aanvullen, geen enkel probleem om dat te publiceren. Dat deed Kornelis (Kor) Fokker op 20 mei 2021. De redactie is Kornelis (Kor) Fokker bijzonder erkentelijk voor zijn bijdrage aan de beschrijving van het verleden van Jongenskamp De Eikenhorst an de Gowe.

Ik ben Kor en ik vind al die reacties heel herkenbaar.
Alleen ik heb in plusminus 1969 in het kamp vertoefd. Het kamp werd toen een internaat genoemd.
Ik heb daar de landing op de maan gezien en ik heb daar ook aan ‘olympisch spelen’ meegedaan.
Ik heb de namen van alle jongens met wie ik daar gezeten heb, waarschijnlijk geblokt, want ik kan mij maar één jongen herinneren, dat was Henk, zijn achternaam was Kypershoek, alleen ik weet niet zeker of dat zijn achternaam was.
Ik herken de barakken op de foto’s goed. Ik heb in de barak met de naam Perú gezeten.
Ik ben ook een keer weggelopen.
Nieuwe jongens noemden we ‘peesies’.
Ik heb ook nog een paar medailles van klei, overgehouden van die ‘olympische spelen’.
Ik heb daar gezeten toen ik 12 jaar was. Ik ben nu 57 jaar.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Op 6 december 2014 schreef Henk Kurpershoek in eigen persoon de volgende wel erg korte reactie in de vorm van één zin:
Ik heb bij jou in de groep gezeten, Perú.

Dus beste Kor, de achternaam van Henk is niet Kypershoek, maar Kurpershoek.
Maar wat is de achternaam van Kor ?

Reactie van Kornelis (Kor) Fokker van 20 mei 2021
Hoi Henk, 
Ik kan mij nog een paar dingen herinneren.
Ik herinner mij juffrouw Klomp en meneer Jacob en ook het marmotten dorp.
We moesten ook aardappelen pitten. 
Ik weet niet meer hoe lang ik daar ben geweest.
Ik weet nog wel dat wij goed met elkaar konden opschieten.
De namen van die andere jongens weet ik niet meer.

Ik werk in de haven op een kraan voor het lossen en laden van containers.
Ik ben nu 63 jaar en ik moet nog een paar jaar werken.
Groetjes, Kor Fokker

Posted in de Gowe, Jongenskamp de Eikenhorst | Leave a comment

Ik had een klein gaatje in de houten wand gemaakt

De redactie van ut Deevers Archief ontving op 2 februari 2015 van Max Bouwens de navolgende reactie over zijn verblijf in het internaat ‘de Eikenhorst’ an de Gowe. De redactie heeft de tekst een beetje geredigeerd.
Max Bouwens richt zich tot Kor. Zie van Kor het bericht ‘Ik heb ook nog een paar medailles van klei’. 
Wellicht kan Max zijn verhaal nog verder aanvullen met herinneringen, geen enkel probleem om die te publiceren. Gescande foto’s zijn ook van harte welkom.

Hallo Kor,
Gezien mijn leeftijd zou het best wel zo eens kunnen zijn dat wij in diezelfde tijd daar hebben gezeten. Ik ben ook 57 jaar
Maar het enige verschil is -geloof ik- dat ik in Klondike heb gezeten.
Ik herken ook het Marmottendorp op de foto’s hier en ook onze barak.
In onze slaapzaal sliep ik langs de kant, maar dan aan de kant waar de leiding ook sliep. Ik had daar een klein gaatje in de houten wand gemaakt, zodat ik kon zien wat ze daar allemaal uitvogelden.
Hahahaha, dat kwam in me op, toen ik die barak weer zag op de foto’s.
Nu komen er steeds meer herinneringen naar boven …

Posted in de Gowe, Jongenskamp de Eikenhorst | Leave a comment

Ik heb in de kaamp eseet’n van juni 1969 tot juni 1970

De redactie van ut Deevers Archief ontving op 25 oktober 2015 bijgaande reactie van de heer Henk Kuiper uit Diemen over zijn verblijf in het jongenskamp ‘de Eikenhorst’ an de Gowe. Henk Kuipers is op zoek naar zijn oude kameraden.

Ik heb in het kamp gezeten van 1969 tot juni 1970. De jongens die reageren ken ik natuurlijk nog. Ik heb zelfs nog foto’s van Ben en Kor.
De barakken waren als volgt: 1. Alaska, 2. Peru, 3. Transvaal en de laatste was Klondike.
In Klondike zaten de oudere jongens, die langer op het kamp zaten. Die gingen ook naar school buiten het kamp.
Het is inderdaad zo dat je de eerste 40 jaar van je leven de boel geblokt hebt, maar naarmate je ouder wordt ga je toch steeds meer over de jongens nadenken.
Ik ben al een paar jaar op zoek naar de jongens waar ik heb beste mee om ging. Hyves en Facebook hebben wel een beetje geholpen, maar een heleboel jongens zijn nog verstopt.
Als u eventueel meer wilt weten mag u mij altijd mailen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
De redactie wil natuurlijk nog veel meer weten van het reilen en zeilen in het jongenskamp ‘de Eikenhorst’ an de Gowe. De redactie wil ook graag de genoemde foto’s, compleet met namen publiceren. Henk Kuiper doelt op de jongens Ben van Erp en Kor. De lezer wordt gemakshalve verwezen naar het artikel Ben van Erp vraagt: Herkennen jullie dit ook ? en naar het artikel Ik heb ook nog een paar medailles van klei.

Posted in de Gowe, Jongenskamp de Eikenhorst | Leave a comment

De paus hef Henduk Bos ok un goll’n medallie egee’m

In de Olde Möppeler (Möppeler Kraante) van 1 mei 1981 verscheen een artikeltje over boer in ruste Hendrik Bos uit Zorgvliet. De tekst van het artikeltje luidt als volgt.

De 77-jarige Hendrik Bos in Zorgvlied is onderscheiden met de eremedaille in goud, verbonden aan de Orde van Oranje Nassau.
De heer Bos, thans rustend landbouwer, was van 1921 tot 1976 organist van de Rooms Katholieke te Zorgvlied en van 1925 tot 1976 kerkmeester van deze kerk.
Sedert 1962 is hij ook voogd van de Stichting Sint Anthony Gasthuis te Zorgvlied en in die functie was hij tot voor kort ook belast met de dagelijkse zorg voor de provenierswoningen naast de Rooms Katholieke kerk (welke binnenkort worden gerestaureerd).
Naast zijn jarenlange activiteiten voor de Rooms Katholieke kerk in Zorgvlied was hij ook hulp en toeverlaat voor de bewoners van de proveniershuisjes en voor vele anderen in de kleine dorpsgemeenschap.
Voor zijn verdiensten ontving de heer Bos enige jaren geleden reeds de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Het was vroeger goed zo nu en dan eens een middagje bij het archief van de Olde Möppeler (Möppeler Kraante) langs te gaan en materiaal te verzamelen dat de moeite waard is op te nemen in ut Deevers Archief.  Tegenwoordig is het archief van de Olde Möppeler (Möppeler Kraante) via het internet te raadplegen. De Olde Möppeler (Möppeler Kraante), de krant van ‘de aandere kaante van de Deeverse bos’ publiceert wel degelijk over zaken van ‘de aandere kaante van de Deeverse bos’.
In ut Deevers Archief  moet zeker ook aandacht moeten worden besteed aan ‘de katholieke kerk’ op Zorgvliet en ook aan de rol van Hendrik Bos (geboren op 2 juli 1903, overleden op 9 januari 1983). Hij is onderscheiden met de eremedaille in goud verbonden aan de Orde van Oranje Nassau en de medaille in goud verbonden aan Pro Ecclesia et Pontifice 
(Latijn voor: Voor Kerk en Paus)Hendrik Bos was drager van een respectabele wereldlijke en kerkelijke onderscheiding.
Burgemeester Hermen Gerrit Overweg reikte de gouden eremedaille van de Orde van Oranje Nassau uit aan Hendrik Bos.
De zwart-wit foto is gemaakt door boer, dorpsfiguuur en dorpsfotograaf Harm Hessels uut Deever, dat ligt an de aandere kaante van de bos.

Abracadabra-1568Abracadabra-1567

Posted in De aandere kaante van de Deeverse bos, Haarm Hessels, Kattelieke Kaarke, Lodewijk Guillaume Verwer, Sint Anthonij Gasthuis, Zorgvliet | Leave a comment

De logtkièrl deu in Deever mit an de film Fanfare

In het Drents Letterkundig Tiedschrift Roet verscheen op 14 november 1991 de hier opgenomen kolom ‘Viefentwintig jaor’ van alleskunner Klaas Kleine uut Deever. Roet is een uitgave van de stichting Het Drentse Boek. In de kolom ‘Viefentwintig jaor’ haalt Klaas Kleine enige herinneringen op over zijn eerste vijfentwintig jaren an de Peperstroate in Deever. De kolom ‘Viefentwintig jaor’ is in het najaar van 2002 ook opgenomen in het Roet-themanummer ‘Klaas Kleine: Wij weegt niks, ’t is de eerde die oens trekt’.

Viefentwintig jaor
Ik heb wat te vieren volk. Ofgeleupen oktobermaond was het viefentwintig jaor eleden dat ik in Diever naor een verkoping van huusraod taogde. In de Peperstraote huusde op nummer 7 tot het begun van 1966 Aoltie Keuning. In een alderbarstens noodweer had het dak van heur huusie zó griezelig elekt en had het zó eweid dat heur femilie het niet langer good duchtte dat ze der bleef wonen. Een old meinse allent is onder zukke umstandigheden een bron van zorgen, dat opoe Keuning trök bij heur kienders in. Het huusie zul verkocht worden, mar eerst mussen het kammenet, een taofel, wat stoelen en een bulte aander gerei verkocht worden. Der kwaamp een advertentie in een plaatselijk bladtie en daor gung ik dus op of.
De verkoping was op een zaoterdagmiddag en der was niet veule van mien gading. Of feitelijk niks want ik kwame meer uut neisgierigheid. Wat mij en mien kameraod nog wel bekoren kon, dat was het Drentse kammenet, maor daor wördde zoveule veur evraogd dat het oens mitiene aover was. De kamer zal vol mit alderhaande volk. Kopers en kiekers dus. De kamer was klein, einglijk was alles klein. Mar teglieke was het huusie veur mij een misterie umdat het al een aanderhalfhonderd jaor terogge bouwd was. En de sporen van die aanderhalve eeuw koj der an alle kaanten an óf zien. Een bulte meinzen zeden dat het een weerdeloze olde kowe was. Ikke, eigenwies mar zat, krege visoenen van eindelijk ies een keer op mijzölf wonen. Bij moeders pappot vandaon en mien leven inrichten zoas mij dat goed duchtte. Links en rechts mar ies vraogen bij al dat onbekende volk of het huus niet te koop was. ‘Die keerl daor, mit die krullen en een brille, vraog die maor ies.’ Zij wezen naor een man die ik eerder zage in de film ‘Fanfare’ van Haanstra. Bertus Keuning, ambtenaor van het electriciteitsbedrief of, zoas ze in Diever zeden: ‘de lochtkerel’. Een goeie weke later had ik al een akkoord mit hum en de aandre eigenaars.
‘Wat kostte nou ‘die olde kowe ?’ Zeker nao viefentwintig jaor is het antwoord op die vraoge interessant. Mien va en moe wolden het toendertied ook weten vanzölf, dat ik kwame der mit veur de draod. Zeker ook al umdat mien Zilvervloot te weinig ruumte gaf veur zukke strapatsen. Een paar duzend gulden kwaam ik tekorte. ‘Dan muj hen Lucas Muggen’, zeden ze in Diever. Goed, ikke hen Lukas. Dat was toendertied hetzölfde as de Baank. Ik kun die tweiduzend gulden kriegen van Lukas, mar dan mus ik een börg hebben. Zodoende kwaam ik bij mien olden telaande, dat begriep ie. Mien va was börg en zo taogden wij op Dwingel an.
‘Heden verschenen voor mij, Dirk Botje, notaris ter standplaats Dwingeloo, in tegenwoordigheid van na te noemen getuigen… enz.’ Aj Botje zagen, dan zaag ie ook een sigare. En onder het veurlezen van de akte, dat in een griezelig tempo verdan gunk, gierde hum en de ‘comparanten’ de rook deur de hals.
Het is een belevenis aj een deur van ’t slot dreit en ie stapt veur de eerste maol oen eigen huus in. En dat is nou krek viefentwintig jaor eleden. En wat was dat een nuver dorp, dat Deever. Waorumme as het toen nog veule mooier was as nou, daor koom ik later wel ies een maol op terogge. Partie lu zit het verhuzen in het bloed. Die kunt wel um de vief jaor of nog vaker verkassen. Ik bin zitten blieven in dit dorp daor altmit alles kan en daor altmit niks schient te kunnen. In die viefentwintig jaor heb ik van alles en iederiene zien veraandern. Zes auto’s he’k in die tied versleten en twee börgemeisters. Ook twei zwembaden en vief domeneers, een blikken vuilnisummer en een beerputte heb ik aoverleefd. Een dokter en een baankdirecteur bint mij ontkomen en dreimaol een buurman. Veer gemientearchitecten en drei gemientesikretaorissen he’k der deur edreid en alle jaoren zes kiepen en een hane. De boeren mit peerd en wagen gungen veurbij en toen kwamen de boeren op heur trekkers deur de straoten te lawaaien, mar dat gunk ook feitelijk al veurbij, want de boeren in Diever kuj op de vingers van iene haand tellen, die in het dorp dan.
Hiete en natte zomers, strenge en kwakkelwinters heb ik in Diever had en minne jaoren en goeie jaoren. Vrenden had ik en ik reuke ze kwiet, mar de besten bleven. Eem tamme kreie had ik, drei honden, vief katten, vief knienen, veer goldvissen en dartien witte moezen. Een peerd, twei varkens, een koe en twintig geiten hebt mij ook nog gezelschop hulden al die jaoren. Ik krege een kale kop en veer dochters. Of was het aansumme ? Ik krege spit en ischias en een bulte peerden te beslaon. Dát was zéker aansumme.
Mit de miest uutiendlopende soorten van meinzen heb ik van doen had. Mit partie heb ik slaonde ruzie had, mar mit de miesten akkedeerde het butengewoon. En dat allemaole binnen de Drentse provinciegreinzen die zoveule meinzen te enge bint. Viefentwintig jaor Diever, da’s niet niks. De vrouwe hef gebak in huus haald en wij viert het vanaovend. ‘Onder oens.’

In de Drentse tekst van de verbale alleskunner Klaas Kleine uut de Peperstraote in Deever komen hier en daar enige verdwaalde Nederlandse woorden voor. De redactie heeft de navolgende zo goed en zo kwaad mogelijke poging gedaan het verhaal van Klaas Kleine in ut Deevers over te zetten. 

Vie’mtwintig joar
Ik heb wat te vieren volk. Offeloop’m oktober was ut vie’mtwintig joar elee’n dat ik in Deever hen un vukoping van huusroad toogde. In de Peperstroate huusde op nummer 7 tot het begun van 1966 Oaltie Keuning. In un alderbarstens noodweer haar de doake van heur hüsie so greeselug elekt en haar ut so eweit dat heur fumilie ut neet langer good dunkte dat see doar bleef woon’n. Un old meinse allent is onder sukke umstaandigheed’n un bron van sörg’n, dus opoe Keuning trök bij heur kiender in. Ut huusie sol vukogt wödd’n, moar ièst muss’n ut kammenet, un toafel, wat stool’n en un bulte aander gerak vukogt wödd’n. Der kwaamp un adverteinsie in een plaèseluk blattie en doar gung ik dus op of.
De vukoping was op un soaterdagnoamedag en der was neet veule van mien gading. Of feitelijk niks, want ik kwame mìèr uut neisgierigheid. Wat mee en mien kameroad nog wel bekoren kön, dat was ut Dreinse kammenet, moar doar wödde soveule veur evroagt dat ut oens mitien over was. De kaèmer saat vol mit alderhaande volluk. Kopers en kiekers dus. De kaèmer was klein, eigluk was alles klein. Moar tuggelieke was ut hüsie veur mee un misterie, umdat ut al een aanderhalfhonderd joar elee’n ebouwt was. En de spoor’n van die aanderhalve eeuw kö’j der an alle kaant’n an of seen. Un bulte meins’n seed’n dat ut un wièdelose olde kouwe was. Ikke, eigenwies sat, krege visoen’n van eindeluk ies un kièr op meesölf woon’n. Bee moeders pappot weg en mien lee’m inrichten soas mee dat goed duchtte. Links en rechts moar ies vroag’n bee al dat onbekende volk of ut huus neet te koop was. ‘Die kièrl doar, mit die krull’n en un brille, vroag die moar ies.’ See wees’n noar un man die ik ièder sage in de film ‘Fanfare’ van Haanstra. Bertus Keuning, ambtenaar van ut electriciteitsbedrief of, soas see in Deever seed’n, ‘de logtkièrl’. Un goeie weke laèter haar ik al un akkoord mit hum en de aandre eigenaars.
‘Wat kostte now ‘die olde kouwe ?’ Seker noa vie’mtwintig joar is ut antwoord op die vroage interessant. Mien vaè en mow woll’n ut toendertied ok weet’n vansölf, dat ik kwame ur mit veur de droad. Seker ok al umdat mien Zilvervloot te weinig ruumte gaf veur sukke strapats’n. Un paèr düsend gull’n kwaam ik tekötte. ‘Dan mö’j hen Lucas Muggen’, seed’n see in Deever. Good, ikke hen Lukas. Dat was toendertied utsölfde as de Baank. Ik kön die tweidüsend gull’n krieg’n van Lukas, moar dan mus ik un börg hem’m. Sodoonde kwaam ik bee mien olden telaande, dat begriep ie. Mien vaè was börg en so toagd’n wee op Dwingel an.
‘Heden verschenen voor mij, Dirk Botje, notaris ter standplaats Dwingeloo, in tegenwoordigheid van na te noemen getuigen… enzovoort. Ai’j Botje saag’n, dan saag ie ok un segare. En onder ut veurlees’n van de akte, dat in un greeselug tempo verder gunk, gierde hum en de ‘comparanten’ de rook deur de hals.
Ut is un belevenis ai’j un deure van ut slot dreit en ie stapt veur de eerste kiér oen eigen huus in. En dat is now krek vie’mtwintig joar elee’n. En wat was dat een nuver dorp, dat Diever. Woarumme as ut toen nog veule mooier was as now, doar koom ik laèter wel ies een kièr op terogge. Partie lu sit ut vurhuus’n in ut blood. Die kunt wel um de vief joar of nog vaèker vurkass’n. Ik bin sitt’n eblee’m in dit dörp, doar amit alles kan en doar amit niks skient te kunn’n. In die vie’mtwintig joar heb ik van alles en iederiene sien vuraandern. Ses auto’s he’k in die tied vursleet’n en twei börgemeisters. Ook twei swembaèd’n en vief domeneers, un blikk’n vuilnisummer en un bièrputte heb ik overleeft. Un dokter en un baankdirecteur bint mee ontkoo’m en dreimoal un buurman. Veer gemientearchitect’n en drei gemientesikretoariss’n he’k der deur edreit en alle joar’n ses kiep’m en un haène. De boer’n mit pièrd en waèg’n gung’n vubee en toen kwaa’m de boer’n op heur trekkers deur de stroat’n te lawaai’n, moar dat gunk ook feiteluk al veurbij, want de boer’n in Deever kö’j op de vingers van iene haand tell’n, die in ut dörp dan.
Hiete en natte somers, strenge en kwakkelwinters heb ik in Deever ehad en minne joar’n en goeie joar’n. Vriend’n haar ik en ik reuke see kwiet, moar de best’n blee’m. Un tamme kreie haar ik, drei hond’n, vief katt’n, vief knien’n, veer goldviss’n en dartien witte moos’n. Un pièd, twei vaark’ns, un koe en twintig geit’n hebt mee ok nog geselschop holl’n n al die joar’n. Ik krege un kaèle kop en veer dochters. Of was ut aansumme ? Ik krege spit en ischias en un bulte pièd’n te besloan. Dát was séker aansumme.
Mit de miest uutienloop’mde soort’n van meins’n heb ik van doon ehad. Mit partie heb ik sloande ruusie ehad, moar mit de miest’n akkedièrde ut büt’ngewoon. En dat allemoale binn’n de Dreinse provinciegreins’n, die soveule meins’n te enge bint. Vie’mtwintig joar Deever, da’s neet niks. De vrouwe hef gebak in huus eheul’n en wee viert ut vanoam’d. Onder oens.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Sommige door wijlen Klaas Kleine gebruikte (modernere) Nederlandse woorden bestaan (nog) niet in ut Deevers, dat is wel jammer. De redactie beseft dat zijn min of meer fonetische vertaling (vanuit zijn eigen geheugen) niet volmaakt is en hij ontvangt graag van de écht Deevers denkende en sprekende en schrijvende bezoekers van ut Deevers Archief bij voorbaat zeer gewaardeerde verbeteringen. Een mens is nooit te oud om te leren.
De redactie had zijn tekst graag voorgelegd aan wijlen Jantje Oost of wijlen Anne Mulder of wijlen Arend Bult of wijlen Griet Grit of wijlen Hendrik Wilting of wijlen Jans Roelof Tabak of wijlen al die vele anderen, die uit de tijd zijn geraakt, die alleen maar in ut Deevers dachten en spraken en niet schreven. Of kan de redactie de tekst gewoon voorleggen aan Gea Tiemes-Hummel (iene van Molle Hummel uut de Olde Willem), die de hoogdeskundige Deeverse ambassadrice is in ut Ministerie van de Dreinse Toal ?
Klaas Kleine beschrijft in zijn verhaal Lambertus (Bertus) Koning, zoon van Aaltje Koning: ‘Die kièrl doar, mit die krull’n en un brille, vroag die moar ies. See wees’n noar un man die ik ièder sage in de film ‘Fanfare’ van Haanstra. Bertus Keuning, ambtenaar van ut electriciteitsbedrief of, soas see in Deever seed’n, ‘de lochtkièrl’.’
Lambertus (Bertus) Koning was de meteropnemer van het electriciteitsbedrijf. De redactie weet helaas niet welk bedrijf. Hij was aanwezig in het figurantenpubliek dat tijdens de Deeverse opnamen van de film Fanfare in 1958 naar het concours zat te kijken. Dat was bij de opnamen in Deever uiteraard typisch een shakespeariaans existentieel ‘zijn of niet zijn’ gevalletje van ‘is het Deeverse publiek toeschouwer of is het Deeverse publiek acteur ?’ of ‘is het Deeverse publiek én toeschouwer én acteur ?’ of ‘is het Deeverse publiek nóch toeschouwer nóch acteur ?’
Van Bertus Keuning (wel met krullen, maar zonder leeesbril) is een scan van een tijdens de Fanfare-opnamen an de Kloosterstroate in Deever gemaakte foto bewaard gebleven. Zie de bijgaande afbeelding. De redactie wil bij deze afbeelding bijzonder graag de naam van de fotograaf vermelden. Was deze foto aanwezig in de verloren geraakte verzameling van alles-van-Deever-weter en allesverzamelaar Jans Roelof Tabak ?
Bertus Keuning en zijn echtgenote Deeltje van der Helm zijn begraven op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever. Hun gezicht is gegraveerd in de grafsteen op hun graf. Zie de bijgaand afgebeelde kleurenfoto van de grafsteen. Is dat het werk van hun zoon Jacob (Jaap, Japie) Koning ? De redactie heeft de hier afgebeelde kleurenfoto gemaakt op dinsdag 14 maart 2023.
De in Deever drentenierende Westerling die de beste Nederlandse vertaling van het verhaal van Klaas Kleine doet toekomen aan de redactie zal worden beloond met een echte vetleren medaille.

Posted in Deevers, Fanfare, Klaas Kleine | Leave a comment

Dörk Kist vumooidde Jan van der Helm

In de Hoogeveensche Courant van 4 februari 2022 verscheen van de amateurhistoricus Albert Metselaar het bijzonder goed geschreven en solide bericht ‘Dodelijke samenloop van omstandigheden’ over de op 7 en 8 februari 1945 gepleegde moord op de in Wittelte geboren Jan van der Helm en de jood Szaya Reiner. 

Moscou, 7 en 8 februari 1945
Dodelijke samenloop van omstandigheden
Nieuw-Moscou – Wie een steen in de vijver gooit, krijgt kringen die zich van klein naar groot uitspreiden. Ligt er iets wat ze kan keren, kun ja rimpels op onverwachte manier terugkrijgen of iets op gang brengen waar je ook niet op had gerekend. In de zomer van 1943 was met name de KP-Nieuwlande actief met de brandstichtingen in en rond de gemeente Hoogeveen.
Geruchtmakend was de brand bij Jan Kist, boerenleider van de Landstand, een organisatie waarvan iedere landbouwer en veehouder verplicht lid moest worden. Brand was gemakkelijk te stichten en de effecten onder de bevolking groot. De bezetter heeft gedurende deze Tweede Wereldoorlog ingespeeld op de angst en ervaren terreur, waardoor het leven van de N.S.B.’ers en andere pro-Duitse Nederlanders onzeker werd. De N.S.B.’ers werden bewapend, voor wie dat wilde, en ingedeeld bij een afdeling van de Landwacht. Dat was een vorm van hulppolitie. Ze werden ingezet bij straatcontroles en huiszoekingen, in ieder geval tegen de Nederlandse bevolking die vasthield aan een vrij Nederland. Eén van hen was Derk Kist, een gekwetste zoon van Jan Kist. Bang en kwaad tegelijk. Dát is geen excuus voor wat er gebeurde, maar wel een verklaring voor wat er kon gebeuren, toen Derk in een onverwachte situatie terechtkwam. Het ontsloeg Derk niet van zijn verantwoordelijkheid voor zijn daad ….
Jan van der Helm en Jo Moes hadden onderduikers in hun woning. We kennen het pand nog steeds. Zuideropgaande 154. Het was de joodse familie Reiner, later Rinat genoemd, met een pleegzoon, en er waren enige tijd twee zussen, de dames Hoepelmans. De zussen gingen door naar de buurman, meester Pennings. Op 7 februari 1945 was Jo boodschappen aan het doen. Derk Kist kwam aan de deur van de boerderij, samen met zijn directe leidinggevende Landwachter, Jan Scholing. De deur zat op slot. Er klonk wel wat gestommel op de deel. Ze liepen om het pand. Jan van der Helm werkte achter zijn boerderij op het land, met zijn paard en had zijn oudste zoontje bij zich. Een kleine jongen, die voor zijn leeftijd veel te veel te zien en te horen kreeg. Derk Kist en Jan Scholing liepen naar het land bij de Riegshoogtendijk. Ze zeiden dat ze het paardentuig in beslag zouden nemen. Jan van der Helm weigerde dat niet, wat zou hem dat opleveren, hij had onderduikers te beschermen. Toen kwam de vraag hoe het kon dat er toch mensen in huis werden gehoord, terwijl de deur op slot zat.
Jan van der Helm wist dat er huiszoeking zou komen. Hij zette het op een lopen, westwaarts, naar de familie aan de nabijgelegen Wijdewijk. Aan die wijk haalde een kogel hem in. Derk Kist had hem doodgeschoten. Onder leiding van de S.S.ér Karl Robbertsen zorgde een flinke groep Landwachters voor doorzoeking van de boerderij. De familie Reiner werd gevonden, evenals de pleegzoon. Het ging er hard aan toe bij de verhoren. Er werd een radio gevonden. Het ging er nog harder aan toe. Vader Szaya Reiner werd in elkaar geslagen naast de achterdeur van de boerderij, op het ‘straotie’ tussen de boerderij en het stookhok. Daar werd hij uiteindelijk doodgeschoten, toen de S.S. niet meer verwachtte dat er wat informatie uit hem zou komen. De moordenaar had bekend, tegenover Offeringa van de Marechaussee en de Politieke Opsporings Dienst van Hoogeveen/Hollandscheveld. We lezen in een Zeeuwse Courant (daar is hij veroordeeld in 1949):
‘In burger gekleed en strak, bijna verbeten kijkend, verscheen woensdagmorgen de 45-jarige Karl Wilhelm Frans Klünner, verdacht van handelingen, in strijd met de wetten en gebruiken van de oorlog en de menselijkheid, voor het Bijzonder Gerechtshof te Middelburg. (….) De gedragingen van Klünner in Hoogeveen waren onderzocht door de opperwachtmeester der Koninklijke Mareschaussee, Offeringa. Verdachte had tegenover hem erkend, dat, toen op een boerderij in Hollandscheveld, een Joodse familie was ontdekt, hij -tezamen met zijn confrater Karl Lamm- de man (zekere Szaya Reiner) tegen de muur had gezet en hem van dichtbij met een pistool had doodgeschoten.’
De naam van de eigenaar van de radio stond erop geschreven. Zo kwam er op 8 februari 1945 een inval bij meester Pennings. Man en vrouw gingen mee voor verhoor, de onderduiksters werden niet gevonden, en een vrouw uit de buurt werd gevraagd om op de kinderen te passen. Ze vond de dames Hoepelman, toen ze een slaapkamer binnen ging. De vrouwen kregen geen bescherming van de oppas, een kraamverzorgster. Nee, deze meldde het bij de S.S.’er Karl Robbertsen, en dat leidde tot hun arrestatie.
Oorlog overleefdde 
De familie Reiner, de pleegzoon en de dames Hoepelman hebben de oorlog overleefd in kamp Westerborg. Er gingen geen treinen meer naar de vernietigingskampen. Het late tijdstip in oorlogstijd was hun overlevingskans. Voor Jo Moes en de onderduikers hield de pijn van de oorlog eigenlijk nooit op, al wisten ze wel weer een draai te geven aan hun leven. Jo hertrouwde met Reinder van der Helm, de broer van haar eerste man. De daders werden veroordeeld. Bij de verhoren was uiteindelijk ook de S.S.’er Auke Pattist nog betrokken geweest. Hij ontsnapte en zat zijn levenstijd uit in Spanje, waar hij een talenbureau had.
Al vrij snel na de oorlog kreeg Jo Moes, de weduwe van Jan van der Helm, het eerste huldebetoon onder ogen, voor haar rol van vrouw in het verzet. In april 1946 zond het Joods Nationaal Fonds een briefje rond, waarin werd aangekondigd dat in het voormalige Palestina een boomplanting ’te Uwer ere’ zou plaatsvinden. ‘Het verheugd ons u te kunnen mede delen dat uw Joodse kennissen gemeend hebben, ook uw naam aan een deel van het woud te moeten verbinden, in herinnering aan de gezamenlijk doorstane moeilijkheden tijdens de bezetting van Nederland.’ Lea Reiner-Goldsberg plantte een boom voor Johanna van der Helm, zo toonde een bijbehorend diploma. Ze plantte ook een boom voor Jan van der Helm.
In 1967 is Jo op uitnodiging van de beide zonen van de familie Reiner op bezoek geweest in Israël. Het werd een onvergetelijke reis. Tijdens deze reis plantte ze ook zelf een boom voor Jan.
Hoogste eer
Op 27 mei 1969 viel Jo de hoogste eer ten dele die de staat Israël voor hulp aan onderduikers kan betonen. Ze kreeg met nog tien andere Nederlanders de Yad Vashem onderscheiding. De onderscheiding bestaat uit een oorkonde en een speciaal voor dat doel geslagen medaille, waarop symbolisch tot uitdrukking wordt gebracht de woorden uit de Talmoed: ‘Wie een enkel leven redt, redt de gehele wereld’. De plaats van redding is nog steeds in Moscou, nu Nieuw-Moscou, aanwezig. Hopelijk tot in lengte van dagen.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Het gebeurde vaak dat ‘fouten in de oorlog’ werden wegeknooid door het verzet, dus de dwingende raad kregen de streek waar ze hun wandaden pleegden, te verlaten. Jan Kist is geboren op 30 juli 1887 in Avereest. Hij is overleden op 2 januari 1954 in Kerkrade in Limburg. Derk Kist is geboren op 10 maart 1914 in Thorne in Engeland. Hij is in 1977 op 62-jarige leeftijd overleden in Westerhaar in Overijssel.
Johanna (Jo) Moes is geboren op 12 februari 1918 in Zuidwolde. Zij is overleden op 14 april 2008 in Deever. Zij hertrouwde op 11 mei 1949 in Hoogeveen met Reinder van der Helm, broer van Jan van der Helm. Reinder van der Helm is geboren op 5 augustus 1924 in Oll’ndeever. Hij is overleden op 29 augustus 2012 op 88-jarige leeftijd in Ruinen. De redactie weet niet of zij zijn begraven op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever of elders of dat zij zijn gecremeerd.
Reinder van der Helm en Johanna (Jo) Moes hebben na de Tweede Wereldoorlog een boerderij gehad in Oll’ndeever. Na hun pensionering als boer en boerin hebben ze vele jaren an de Brinkstroate in Deever gewoond.


Posted in Alle Deeversen, Tweede Wereldoorlog | Leave a comment

Boschboas Haarm Smit is ur in 1934 mit estopt

In de Olde Möppeler (Möppeler Kraante) verscheen op 29 mei 1934 het volgende bericht over het einde van het tijdperk Harm Smit als boschbaas op het landgoed Berkenheuvel. Zijn zoon Wolter Smit werd op 27 mei 1934 benoemd als de nieuwe boschbaas.

Boschbaas neemt afscheid van zijn werk
Hij ontvangt de zilveren medaille der Oranje-Nassau Orde.
Op het Landgoed ‘Berkenheuvel’ had heden een kleine plechtigheid plaats. Dit hield verband met het neerleggen van zijn werk door den boschbaas Smit. De bestuurder van het Landgoed, mr. A.C. van Daalen, sprak hierbij het echtpaar Smit als volgt toe:
Harm Smit en Jacoba Smit-Mones !
Toen wij in 1925 hier te samen waren, om uw zilveren feest als Beheerders van Berkenheuvel te vieren en de voltooiing van het vastleggen der zandverstuivingen, was dit met een grooter en voornamer gezelschap van vele autoriteiten van Provincie, Gemeente en Lichamen die Behoud en Bevordering van het Natuurschoon beoogen, ook door bebossching. Nu zijn wij bijeen in kleiner en beslotener kring, wegens den druk der omstandigheden, niet alleen maatschappelijke, maar ook huiselijke, want al moogt gij zoo gelukkig zijn al uw kinderen en kleinkinderen om U hier tegenwoordig te zien, met mij is dit niet het geval, door ziekte en afwezigheid in onze Oost-Indische bezittingen. Slechts één mijner kinderen van de 5 en geen der 12 kleinkinderen kan hierbij nu aanwezig zijn.
Toch mocht deze bijeenkomst niet worden verzuimd, daar het mij een behoefte is, ook namens mijn echtgenoote en kinderen, U dank te zeggen voor uw onvolprezen trouw en ijver, de aanhankelijkheid en vriendschap ons betoond, in de behartiging der groote belangen U toevertrouwd, alsof het uw eigen belangen waren; en dat waren zij ook geworden, daar gij, evenals wij samen vastgegroeid zijn aan de onvergelijkelijk schoone bezitting, waardoor onze geslachten ook door een hechten band samen verbonden zijn. Moge dat nog vele geslachten zoo blijven !
Een groote schrede op deze weg doen wij heden, want voor U beiden is deze dag van gemengde vreugde, evenals voor mij, maar nu gij afscheid neemt van uw levenswerk, wordt gij opgevolgd door uw zoon en schoondochter Wolter en G. Smit-Barelds, die wij heden in deze betrekking bevestigen, terwijl ook uw kleinzoon Harm de eerste stappen voor eenzelfde toekomst heeft gedaan. Moge ik hetzelfde van mijne kinderen verwachten !
De regeering heeft uwe verdienste erkend door de toekenning der zilveren medaille der Oranje-Nassau Orde, die ik u gaarne zelf overhandigd had, maar waarvoor ik nochtans mijn eerbiedigen dank betuig aan allen, die hiertoe hebben meegewerkt.
Nu nog een persoonlijk woord, ook aan u Coba, die niet alleen uw man steeds zoo krachtig hebt terzijde gestaan in zijn moeilijke en verantwoordelijke betrekking, maar ook mij en mijn gezin steeds een zoo aangenaam tehuis hebt bezorgd als wij hier bij U in huis waren, terwijl onze kinderen samen van hun jeugd genoten. Moge ook dat zoo blijven en die steeds zeldzamer verhouding ook door onze kinderen worden voortgezet.

Aantekeningen van de redactie van Ut Deevers Archief
De tweede boschbaas van het landgoed Berkenheuvel was Harm (Haarm) Smit. Hij was boschbaas in de periode 1900 – 1934. Hij is geboren op 11 december 1867 in Noordwolde in de gemeente Weststellingwerf. Hij is geboren als zoon van Wolter Smit en Gezina Catharina Vogelzang. Harm (Haarm) Smit is overleden op 11 oktober 1944 in Deever.
Harm (Haarm) Smit, die toen nog boerenknecht was, trouwde op 15 mei 1891 in Dwingel met dienstmeid Jacoba Monis. Zij is geboren op 6 oktober 1863 in Uffelte als dochter van een onbekende vader en Grietje Monis. Jacoba Monis overleed op 15 februari 1956 in Deever. Harm (Haarm) Smit en Jacoba Monis zijn begraven op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever.
De kinderen van Harm Smit en Jacoba Monis zijn Wolter (geboren op 5 mei 1893 in Deever), Gezina Catharina (geboren op 7 april 1895 op Kalter’n), Gerard Smit (geboren op 7 juni 1897 op Kalter’n), Jannes Smit (geboren op 17 december 1899 op Kalter’n), Geert Smit (geboren op 20 juni 1903 op Kalter’n) en Grietje Smit (geboren op 4 april 1909 op Kalter’n).

In het op vrijdag 9 juli 2021 uitgegeven papieren Magnum Opus van de Historische Vereniging Vroegere Gemeente Diever is het bericht met afbeelding in de Olde Möppeler (Möppeler Kraante) van 29 mei 1934 opgenomen op de bladzijden 113 en 114.

Afbeelding 1
Bericht in de Olde Möppeler (Möppeler Kraante) van 29 mei 1934.
Afbeelding 2
De redactie heeft bijgaande kleurenfoto gemaakt op 21 januari 2016.
De tekst op de zichtbare plaat van het monument luidt:
Boschbazen
Marten Wouwenaar 1854 – 1894
Harm Smit 1900 – 1934
Wolter Smit 1934 – 1964
Wolter Douwsma 1964 – 1988

Afbeelding 3
In de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 28 mei 1934 verscheen ook een kort bericht over de pensionering van boschbaas Harm Smit. Hef Coba Monis ut oorieser op ? Voor dit bericht is een andere foto gebruikt dan de foto in het bericht in de Olde Möppeler (Möppeler Kraante) van 29 mei 1934. Maar beide foto’s zullen wel kort na elkaar door dezelfde fotograaf zijn gemaakt.

Posted in Albertus Christiaan van Daalen, Landgoed Berkenheuvel, Monement op Baark'nheuvel | Leave a comment

Un joar rond in ut kaamp ‘de Eikenhorst’ an de Gowe

De heer Frans Bakkers stuurde op 2 januari 2022 zijn verhaal over zijn verblijf van een jaar in de periode augustus 1965 tot juli 1966 in jongenskamp ‘de Eikenhorst’ an de Gowe naar de redactie van ut Deevers Archief. Het is de eerste keer dat in ut Deevers Archief zo’n uitgebreide en gedetailleerde verhaal is opgenomen. De redactie is de heer Frans Bakkers bijzonder erkentelijk voor het mogen publiceren van zijn ‘boekje’. 

Thuis
Zesde klas lagere school, een saaie tijd. Streng, geen vrijheid; terwijl je toch al twaalf jaar bent. De tandartsbus voor het schoolgebouw, elke dag dat hij aanwezig was moest je over de elektriciteitskabels stappen, die er voor zorgden dat er geboord kon worden. Volgens mij vooral door pas afgestudeerden. Gezien de status van mijn huidige tanden, met onder meer tien kronen, meen ik hierover mee te kunnen praten en zelfs een oordeel te kunnen vellen. Gymnastiek bestond uit het gooien met een tennisbal, de meester deed zelf mee en kon gruwelijk hard gooien. Nog steeds ben ik er van overtuigd dat hij deze les gebruikte om ons de oren te wassen. Het spel bestond er uit om met twee personen mensen af te gooien, degene die af waren gingen de gooiers helpen, enzovoort. Die meester tevens hoofdmeester had er dus een sadistisch genoegen in om iemand dat te laten voelen. Dat laten voelen paste hij ook bij het volgende toe. Als je iets had gedaan moest je op je knieën zitten en hij sloeg je dan onverwachts keihard van achteren tegen je oren, of de zijkant van je gezicht. Het was een grote kaarsrechte man met een streng uiterlijk. Hij was onberispelijk gekleed in een grijs pak. Hij articuleerde scherp en had een messcherpe scheiding in zijn eveneens grijze haar. De naam van de school: Sint Jozef.

Het is 1965, we woonden in een klein provinciedorpje, met in de buurt een “modern” winkelcentrum. De huizen noemde men Zweedse bungalows en stonden op ruime kavels met veel plantsoenen er omheen. Vaak afgescheiden door groene ijzeren buizen met betonnen paaltjes. De woningen waren huurhuizen en eigendom van Philips, zoals bijna alles in die tijd. Ze waren vooral klein, maar dat wende, en gehorig, dat wende nooit. Zeker niet als je net als ik sliep in de kamer die grensde aan het huis van de buren. Deze buren hadden een van de eerste stereo-installaties. Enkelsteens muren tussen twee huizen, de rest was van hout. In de zomer te warm, in de winter te koud. Tot mijn zesde jaar had ik ergens anders gewoond. Het was nog steeds wennen. Vader werkte bij Philips en moeder thuis. Mijn broer was vijf jaar jonger en dus niet direct speelkameraad. Weinig vrienden, weinig speelmogelijkheden, geen speelterrein en op het grasveld mocht je niet komen. Geen andere mogelijkheden in de buurt, alleen de smalle gangen tussen de huizen bij de achtertuinen en de rijk beplante plantsoenen.
Cowboy spelen met een zo echt mogelijk holster en idem revolver. Soms zelfs een hoed en een vestje met franjes. De tv gaf cowboyfilms en Ivanhoe, toen James Bond nog ridder was. Niet te vergeten Pipo de Clown en de Verrekijker, een soort jeugdjournaal, maar dan niet actueel. Verder was ik lid van de welpen op zaterdagmiddag, in korte manchesterbroek, prikkende groene trui, afgemaakt met lange wollen sokken en een groen petje. Langzaam opgeklommen tot gids van het grijze nest. Toch wel leuke middagen gehad onder leiding van de akela en haar helpsters.

Thuis was het zwaar, moeder was veel ziek en in ziekenhuizen. Weinig sfeer, gezelligheid en warmte. Geen genegenheid, wel ziekenbezoek en gezinsverzorgsters. ’s Morgens, ‘s middags en vroeg in de avond gezinsverzorgster. Geen moeder zelfs geen surrogaat moeder, soms waren ze leuk, maar meestal niet. Daarna naar het ziekenhuis achter op de brommer. Sfeerloze, witte, steriele, massale ziekenhuiszalen. Steeds maar weer, gedurende lange perioden in elk jaargetijde. Voor iedereen verschrikkelijk moeilijk. Op de eerste plaats natuurlijk voor mijn moeder. In die tijd moet de basis zijn gelegd voor de enorme hekel aan dat soort instellingen en aan het moeten van dergelijke verplichte bezoeken. Mijn pleegvader deed zijn best, maar kon nooit echte genegenheid voor mij opbrengen. Dat hij mijn pleegvader was en niet mijn natuurlijke vader vernam ik pas op vijfentwintigjarige leeftijd en dat was van een kant een pijnlijk moment, maar toch ook een niet onbegrijpelijke onthulling.

Augustus
Niet warm en niet koud met volop groen in het Drentse bos. De zon scheen niet en het was somber, eigenlijk te somber voor zo’ n toch al moeilijke dag. Juist dan is het haast onmogelijk de toekomst positief te zien. Toch zou dit de plek zijn waar ik de komende twaalf maanden zou wonen. Internaat de “Eikenhorst” te Geeuwenbrug. Sinds 1946 een internaat voor jongens in de leeftijd van tien tot veertien jaar. We waren vroeg vertrokken uit Brabant met de trein van Eindhoven naar Meppel, vandaar met de bus langs de Drentse hoofdvaart naar de eindbestemming. Tijdens deze busrit ontmoette ik de eerste groepsgenoot; Rob Malta een lange blonde jongen uit Schiedam. Hij was ook nieuw en voor het eerst op weg naar een plek die hij nog nooit gezien had. Na een korte ontvangst in het staflokaal werden we voorgesteld aan onze gidsen. Humprey, de jongen die mij rondleidde, was gek op de natuur. De nieuwsgierige vragen die ik stelde werden nauwelijks beantwoord. Hij had alleen oog voor de vrije middag die hij in deze functie cadeau kreeg. Terwijl ik wilde weten wat me te wachten stond. Wat wel en wat niet mocht. Vooral het dagelijkse leven, dat had mijn belangstelling. Zodoende verbleef ik een lange middag wanhopig in een onbekend en donker bos.

Tegen etenstijd kwamen we terug. Mijn ouders waren inmiddels vertrokken. Achteraf logisch, gezien de reisafstand van Drente naar Brabant, maar op dat moment pijnlijk zwaar. Ik was twaalf jaar en had nauwelijks iets gezien van Nederland. De dagen die ik niet bij mijn ouders had doorgebracht waren op twee handen te tellen. Nimmer had ik op één dag zover gereisd. Dus kwam Drente hard aan.” Het zal goed zijn tegen de migraine“, had de specialist gezegd…, ” en hij zal daarna de wereld beter aankunnen !”

Voordat we naar de etenszaal gingen moesten we onze handen wassen, aldus mijn gids. Via een halletje bereikten we de slaapbarak, die zijn naam eer aan deed. Zestien bedden op een zaal, ‘n geboende oude houten vloer, zes wastafels, twee toiletten, twee kamers voor de leiding en een groepslokaal met duivenkooi en ‘n oude oliekachel. Naast elk bed stond een kast voor al je spullen. Het zag er wel allemaal netjes uit, maar de privacy was voorbij. De bel klonk en via een grindpad ging het licht opwaarts naar de eetzaal. Ongeveer honderd en vijftig meter lopen en dat voortaan elke dag drie keer. Nog vaker zou ik de bel horen die luidde bij aanvang van de etenstijden, schoollessen, eigenlijk bij het begin en einde van alle activiteiten. Over het hele kampterrein klonk zijn geluid, hij gaf het levensritme aan van het internaatleven. Het was een zware koperen klok van ongeveer vijftig centimeter hoogte; opgehangen aan een dikke balk. Het luiden van de klok op momenten dat dit niet de bedoeling was betekende ‘n fikse straf. Wat een verschil tussen het hier en thuis gaan eten. Het was in ieder geval niet ongezellig. De directeur heette ons vriendelijk welkom en er waren veel starende blikken. Een rood vlaggetje moest geprikt worden op de plaats waar je vandaan kwam. Daartoe was ‘Nederland’ op zachtboard vervaardigd en aan de muur gehangen. Mijn woonplaats was Veldhoven. Een snelle blik leerde dat Amsterdam rood zag van de vlaggetjes. Rotterdam was tweede, de rest redelijk verspreid: Boskoop, Maastricht, Veendam, Den Haag, Haarlem, Utrecht, Den Bosch, enzovoort. Een van de leiders gaf de mogelijkheid aan tot gebed voor de gelovigen onder ons. Aan elke tafel zaten 8 jongens en een leider of leidster. Iedereen was hulpvaardig en het werd duidelijk dat hier met mes en vork werd gegeten. De tafel was goed gevuld en de mededeling dat we de beste kok van Nederland hadden klonk ongeloofwaardig, maar wel zeer positief ! Eten werd scheuren genoemd en had betrekking op de snelheid, maar wel met mes en vork.

De avond kende geen programma en werd daarom gevuld met het rondhangen door kleine groepjes in en rondom de barak. De bosgids beschouwde zijn werk als afgedaan. Sterker nog hij begon zonder opgaaf van reden te vechten met mij. Dit terwijl de eerste gevoelens van heimwee opkwamen tegelijkertijd met het vallen van de avond. De groepsgenoot was sterker, had meer ervaring, geen beginnersangst en was gespierd door het buitenleven. Geen echte tranen, maar wel natte ogen en gevoelens van onmacht. Er waren minstens tien getuigen en veel gezichtsverlies. Ook dat was wennen. Nooit meer echt alleen. De groepsleider met baard en alles, zoals het in die tijd hoorde, gaf het sein om naar bed te gaan. Het bleek dat hij geen gezag had. Na veel gerotzooi en onduidelijke instructies lag iedereen om half tien in bed.

Gepraat, gefluister, onrust, zestien jongens in één ruimte, dat was nieuw. Jongens in de leeftijd van tien tot veertien jaar, die allemaal van huis weg waren, om gezondheidsredenen, huiselijke omstandigheden, gezinsproblemen , enzovoort.
Mensen die de wereld wilden ontdekken, maar die ook nog de warmte en vertrouwdheid van een gezin nodig hadden. Zo’n eerste dag met zoveel indrukken en gevoelens, wreed verstoort doordat plotseling het licht aanging en de directeur met enkele leiders binnenkwam. Iedereen voor de bedden, half slaperig en angstig.
Het bleek dat twee jongens die dag buiten het terrein waren geweest en wel zonder toestemming. Beide boosdoeners kregen een behoorlijk pak slaag op hun achterste en daarna keerde de rust weer terug. De directeur was een man om niet mee te spotten, hij zag er indrukwekkend streng uit met zijn kalende hoofd en de lange geplakte haren. Ook zijn scherpe raspende stem dwong respect af. Voor mij weer een negatieve ervaring. Er was zoveel te verwerken in korte tijd.

De weken die volgden vlogen razendsnel voorbij. Ik had weinig tijd om aan huis te denken of aan wat dan ook. Het leven werd bepaald door schema’s. Natuurlijk het lesrooster, maar ook corvee en avond- en weekendprogramma’s. In totaal waren er vier groepen: Klondike, Transvaal, Peru en Alaska. De groep waartoe ik behoorde was Alaska. Deze goudlanden waren de basis van dit internaatleven. Elke groep bestond uit 16 jongens en twee leiders(sters). Daarnaast een directeur en een adjunct-directeur, administratie, kok, leraren en enkele stafmedewerkers. Samen ongeveer 80 personen; te klein voor een dorp, te groot voor een gezin. Een bijzondere gemeenschap, met talrijke verschillen op velerlei gebied.

Alle gebouwen bestonden grotendeels uit hout en hadden geen verdieping. Rondom bomen, struiken en grindpaden. De barakken dateerden uit de Tweede Wereldoorlog en deden toen dienst als werkkamp voor de Duitse Arbeidsdienst. Er verbleven toen mensen die moesten helpen met het graven van tankgrachten. Na de oorlog werd het een internaat. Aanvankelijk heette het ’t Kamp Geeuwenbrug’. Een commandant en een adjudant drilden destijds de jongens. Er was een minimum aan sanitaire voorzieningen. ‘s Morgens werd de vlag gehesen en was er appèl. Dat was nu gelukkig verleden tijd.

De schoollessen bestonden uit taal, rekenen, aardrijkskunde, biologie en geschiedenis, maar ook veel sport en handenarbeid. Met op woensdagmiddagmiddag hobbyactiviteiten en op zaterdagmorgen groot corvee. De zaterdag- en zondagmiddag waren vrij en werden al dan niet ingevuld door de leiding. De zondagmorgen was bestemd voor kerkbezoek, behalve voor de buitenkerkelijken. Wat deze laatste categorie op zondagmorgen deed is voor mij onduidelijk gebleven. Ze mochten wel op basis van vrijwilligheid mee, wat regelmatig gebeurde. De belangrijkste herinnering die ik hieraan heb is dat we met de bus gingen, wat een behoorlijk feest was. Met z’n allen achterin werd het een wekelijks uitje en weer even contact met de buitenwereld. Wel allemaal in het netste pak met stropdas. Het was toegestaan om van hervormd naar katholiek te gaan en andersom.

De sportlessen werden gegeven door een zekere mijnheer Plantinga, altijd in sportkleren met een te strakke trainingsbroek. Wij waren altijd in shirt en korte broek, vanwege het ontbreken van trainingspakken. Dikwijls gingen we hardlopen en Plantinga manifesteerde zich steeds als een macho. Toen heette dat nog gewoon stoer. Hij was een uitstekend schaatser en hield veel van een soort slagbal. Een gymzaal hadden we niet, zodat we onder alle weersomstandigheden buiten gingen sporten. Dat in combinatie met die korte broek en shirt betekende nogal eens kou leiden. Plantinga was tevens EHBO’er, wat inhield dat hij elke avond van zes tot zeven uur een soort spreekuur hield. Een compleet ingerichte ruimte deed dienst als eerste hulp kamer. Of het nu ging om kleine wondjes, flinke kneuzingen of tranende ogen. Je kon elke avond terecht. Het was er steeds druk.

Langzaam maar zeker kreeg zelfs dit leven regelmaat. Er was sprake van een bepaalde routine. Midden augustus werden we wakker gemaakt met een soort country & westernmuziek. Dit muziek klond door een luidspreker die in de slaapzaal hing en verbonden was met de pick-up op de aangrenzende kamer van de groepsleider. Het bleek achteraf zijn favoriete muziek van de tv-serie ‘Rawhide’. Enige tijd daarna maakte de eigenlijke leider van de groep Alaska zijn entree. De eerder beschreven baard bleek een invalleider te zijn in verband met de vakantie van mijnheer Blikman. Alle leiding werd overigens met mijnheer of juffrouw aangesproken. Mijnheer Blikman kwam met de nieuwelingen kennismaken en vervolgens maakte hij een ronde langs alle bedden. Uit zijn manier van doen en de reacties daarop door de jongens maakte ik op dat het hier ging om een zeer gevierd leider. Hij was groot, had een rechthoekig gezicht met bril, flaporen en een sympathieke grijns. Achterover gekamd, golvend haar. In de praktijk bleek die populariteit ook direct, omdat hij aankondigde dat we met de groep een lang weekend zouden gaan kamperen in de buurt van zijn woonplaats Nijverdal. Dit zou nog in augustus gaan gebeuren. Verder hing hij dezelfde dag een compleet weekprogramma vol met originele en aansprekende activiteiten op. De les die ik toen leerde was dat de mate van inzet door de leiding bepalend was voor het aantal georganiseerde activiteiten.

We zouden met tenten gaan en natuurlijk waren slaapzakken en zaklantaarns gewenst. Bellen met thuis had succes en de spullen werden per post verzonden. Blikman was initiator, organisator, eerlijk en duidelijk. Hij was de rechtvaardige scheidsrechter tussen goed en kwaad. En hij was al vijfendertig jaar, een groot voordeel bij die jongens in die situatie. Ook was hij bijzonder in de ogen van de jongens, want hij had een knappe verloofde van 19 jaar. Blikman gaf houvast en zekerheid en was inderdaad ’n soort vaderfiguur. Met hem liep alles beter. De een heeft het en de ander niet. Hij had het dus wel. Het kampeerweekend verliep sfeervol met als hoogtepunt een pannenkoek eetwedstrijd gewonnen door René uit Rotterdam. Hij presteerde het om na tien pannenkoeken te gaan kotsen en vervolgens er nog acht in zijn mond te proppen. Na dit uitstapje leek de groep als team gegroeid, de grote verscheidenheid werd een eenheid. Hier lag het bewijs dat het grote geheel meer is dan de afzonderlijke delen. Dat voelde toen al zo. De assistente van Blikman was juffrouw Kievit, zij had ‘n scherp getekend gezicht met spitse neus en kort donker haar. Zij was er gewoon altijd en gaf alle jongens een nachtzoen, elke avond maal zestien. Een toch serieuze prestatie. Vaak las zij voor uit boekjes van Pietje Bel, in die tijd zeer populair en voor ons soort jongens tamelijk slecht inspirerende lectuur. Zij was niet onze moeder maar vulde wel Blikman aan.

De normale schoolweken waren duidelijk anders dan thuis. ‘s Morgens les van 9.00 uur tot 10.30 uur, dan pauze met warme chocolademelk en vel. Daarna les tot 12.00 uur en elke middag anderhalf uur sport of handenarbeid, met vervolgens nog eens anderhalf uur les. Er waren vier leergroepen op de volgende niveaus: lagere technische school, lagere school, middelbaar technisch en mulo/hbs niveau. Ik was ingedeeld in deze laatste groep en kreeg bijvoorbeeld Franse taal als extra les. Met deze leergroepen volgden we ook de lessen sport- en handenarbeid. Ik heb altijd veel gehad aan deze manier van schoolvorming.

De leraren waren over het algemeen inspiratievolle mensen. Bijvoorbeeld Robert Mulder, leraar Nederlands, dienstweigeraar en fervent aanhanger en secretaris van de provobeweging. We hebben het tenslotte over de jaren zestig. Om precies te zijn augustus 1965. Niet dat men zomaar zijn ideeën kon botvieren op alles en iedereen. Dat zeker niet, maar wel werd je als twaalfjarige geconfronteerd met allerlei stromingen in de samenleving. Blikman behoorde bijvoorbeeld niet tot de progressieve beweging, nee eerder tot de conservatieve. Juist die mengelmoes maakte het interessant en levendig. We konden en mochten overal aan proeven, nou ja bijna overal.

Verschillende leraren waren lid van een toneelgezelschap uit Diever, dat onder meer jaarlijks stukken opvoerde van Shakespeare in het openluchttheater, ongeveer twee kilometer ten noorden van Diever. Hun talent kwam natuurlijk prima van pas bij de activiteiten in het internaat, zoals het cabaret, dat enkele malen per jaar werd gehouden. Het moet gezegd worden dat de creativiteit altijd en overal aanwezig was. Indrukwekkend vonden we het, want thuis kwam je nauwelijks met dergelijke dingen in aanraking en hier gebeurde van alles in ruime mate. We werden in gunstige zin beïnvloed door deze kunstzinnige initiatieven.

Zoals ik al aanhaalde waren de groepen genoemd naar enkele goudlanden. Dit hield verband met het goudzoekersspel, wat een rode draad vormde in het internaatleven en de filosofie die er achter stak. Het kwam er op neer dat er verschillende ‘rangen’ waren, zoals nieuweling, delver en goudzoeker. Deze rangen moest je verdienen door allerlei opdrachten te vervullen, bijvoorbeeld het helpen van de kok gedurende een week. Je hoefde dan niet naar school. Of het leiden van de groep, het organiseren van een spelavond, het leren van de geschiedenis van het Huis van Oranje, goede resultaten op school, enzovoort.
Zodra je voldeed aan de eisen van de opdracht, dan werd dit aangetekend op een daarvoor bestemde kaart. Als alle opdrachten vervuld waren, dan kwam je in aanmerking voor een hogere plaats in de rangorde. Elke maand waren er vergaderingen van de diverse rangen. Dus alle delvers samen, alle goudzoekers, enzovoort.
De privileges stegen naarmate men hoger op de ladder kwam. Een goudzoeker mocht dan ook eventueel alleen op stap, vergaderde in het staflokaal met koffie en koek en had een bepaald aanzien. Het systeem had vele nadelen, maar gaf toch ook duidelijkheid en zekerheid en het gevoel dat je ergens bij hoorde. De grove planning was dat een jongen na ongeveer tien maanden doordrong tot het goudzoekersgilde, het hoogst haalbare. Ik behaalde deze rang na vier maanden en dat was eigenlijk niet de bedoeling. Het had te maken met mijn onovertroffen inzet om iets met vastbijtende wilskracht te willen halen . Soms biedt dat voordelen, maar het heeft ook negatieve gevolgen, heb ik in mijn latere leven ontdekt.
Alsof het niet genoeg was, werd ik tevens benoemd tot secretaris van de goudzoekersraad, secretaris van de groepsraad en van de kampraad. Deze titels gaven aanzien en zelfvertrouwen en dat kon ik erg goed gebruiken.
Overigens werd het hele systeem, nadat ik er ongeveer negen maanden verbleef, afgeschaft. Ik vond dat jammer. Laten we echter niet vergeten dat het de tijd was van democratisering op alle fronten, met vrijheid en blijheid. Pacifisme, provo, kabouters en alternatieven. Rolling Stones, Supremes, Beatles, wierook en het begin van de lange haren. Daarin paste het rangenstelsel niet meer. Toch van een kant jammer. Ik was leergierig, ’n redelijk sporter, behoorlijk creatief en meestal positief. De migraine verdween en ik kon het leven aan. Mijn postuur was tenger, maar ik at erg goed.

Alaska
Onze groep Alaska was een goede groep met zoals gezegd uitstekende leiding. We waren geen topper op één terrein, maar er was een goed evenwicht op allerlei gebieden. Een balans tussen sport, spel, inzet, intelligentie en sociaal vermogen. Zoals bij elke groep was er sprake van chauvinisme. De groepskleur was rood, met een harde kern van Amsterdammers: Wout, was aardig en had een broertje in de groep Klondike en zij hadden een vervelend leven achter de rug, Harm, was de oudste, de grootste en de sterkste, Willem was de natuurlijk leider in de groep en tevens voorzitter van de groepsraad, Cor had een zenuwtrek, was stevig gebouwd en was soms behoorlijk lastig. Verder René uit Rotterdam, lefgozer grote mond en klein hart, Herman Kreft uit Utrecht, Marius uit Son, was lomp, gezet, groot en snurkte. Tevens was hij mijn buurman en reisgenoot. Albert uit Maastricht, had een Italiaans temperament, Wim Paling uit Boskoop, Martin uit Den Bosch had een felle babbel, Rob uit Schiedam was technisch, meestal rustig en mijn andere buurman. Over Humprey uit Den Haag is genoeg gezegd en Henk uit Haarlem was brutaal en gek op paarden. De problemen kende je meestal niet, er werd nauwelijks over gesproken. Toch was het duidelijk dat de meesten een erg beroerde tijd achter de rug hadden en sommigen nog een zwaar leven voor de boeg. De rest van de namen is me ontschoten na al die jaren. De gezichten niet, die staan me nog helder voor de geest. Het waren meer dan zestien gezichten, want het was een komen en gaan. Elke twee maanden kwamen nieuwe jongens en gingen jongens weg. Meestal tot groot verdriet, maar soms tot enorme vreugde.
Nieuwelingen werden vrij snel opgenomen in de groepssfeer, maar het duurde wel even voordat je echt werd geaccepteerd. Men paste zich ook snel aan, aangezien dat de beste manier was om te overleven. Als groep was je sterk op elkaar aangewezen.

Neem alleen het vierwekelijks terugkerende corvee: een week lang met je groep drie keer per dag de afwas doen , af- en opruimen, de eetzaal schoonmaken, tafels dekken …… Dat alles voor tachtig personen. Daar kwam nauwelijks leiding aan te pas, iemand die niet wilde werd door de groep direct gecorrigeerd. Er was wel altijd competitie en strijd. Wie is het eerste klaar, wie is het snelste klaar, wie is de beste!
Elke zaterdagmorgen was het groot corvee. Afwisselend moest je buitenwerk doen, zoals harken, schoffelen en vegen. Of binnenwerk, zoals vloeren boenwassen, dweilen, toiletten een grote beurt geven, gemeenschappelijke ruimten schoonmaken. Rond de middag kwam dan de directeur controleren, ja inderdaad net als in militaire dienst, met een witte handschoen. Meestal was het goed, want niet goed betekende dat je ‘s middags nog een tijd bezig was. En de vrije zaterdagmiddag was populair. Ook werden enkele kippen gehouden en de eerder beschreven duiven. Dat alles moest schoon, gevoed en onderhouden worden. Het werd een prestigeslag wie het eerste klaar was. Vaak hielp men dan de anderen.
Erg gewild was het schoonmaken van het staflokaal, omdat daar een radio stond en daar volop koffie en koek te verkrijgen was. In de keuken kon je in de stille uren eieren bakken van de eigen kippen, althans als het je beurt was om een ei te krijgen. Toen een bijzondere traktatie. Het scheppen van sfeer was een belangrijke taak, die voor iedereen was weggelegd.
De radio leverde ons: The Stones met Route 66 en Cuby and the Blizzards met Groeten uit Grollo, The Beatles met Michelle rn No Reply, ………..
Buiten de genoemde schema’s was er nog het dagelijkse corvee, bedden dekken, toiletten schoonmaken, dweilen, wastafels uitdoen, zaal vegen. Kortom werkzaamheden die thuis bijna allemaal voor je gedaan werden. Hier was geen moeder en zeker geen huishoudster. Nog ruik ik de boenwas en voel ik de zwaar gesteven lakens. Het zal niemand verwonderen dat dit verleden van invloed is geweest op mijn verdere leven en zelfs een zware stempel daarop heeft gedrukt.

Op het kampterrein, we spraken altijd over ‘het kamp’ en nooit over het internaat, stond in de buurt van de eetzaal en het staflokaal een mini dierendorp met een groot aantal konijnen en marmotten. Dit dorpje was persoonlijk gebouwd door de zogeheten buitendienstmedewerker. Iemand die op klompen liep en een altijd gezond uitziend roodbruin gezicht had, wat wel alles te maken had met het feit dat hij meestal buiten was. Hij was de klusjesman, reservekok, hulpkok, schilder plantsoenbeheerder en nog ontelbare functies meer. Tevens was hij een echte Drent en nauwelijks te verstaan. Zijn woning lag vlak bij het kampterrein. Ik geloof dat hij ook nog gedeeltelijk boer was. Op grindpaden is elke stap duidelijk hoorbaar, maar hem hoorde je op zijn klompen al van kilometers ver aankomen. Aangezien hij tevens soms boeman was, was dat handig en konden we ons snel uit de voeten maken. We bezaten een sportveld, enkele klimrekken, een fraai dalletje en in het midden van het terrein een onduidelijk watertje, ex-visvijver, waarin allerlei vreemde troep dreef. Soms werd dit vijvertje nog nuttig gebruikt, maar daarover later meer.

Eenmaal per week moesten we onze vuile was en lakens inleveren. Tevens was er dan gelegenheid om bij de beheerder van het waslokaal een beperkt bedrag te besteden aan snoep. Dat deed iedereen, zakken vol, maar voor het einde van de middag was alles weer op. Tijdens de avonden was er geen snoep of andere etenswaren. Bij uitzondering kregen we aanmaaklimonade en een koekje. Een redelijk sober leven, zeker in vergelijking met tegenwoordig. Dus was snoep een hoog goed en na verlofperioden of met verjaardagen werden grote hoeveelheden verzameld. Echter bij dergelijke groepen is het onmogelijk om alleen te gaan zitten snoepen, of snoep te bewaren. De enkeling die dat wel eens probeerde vond de volgende dag een lege kast. Dit terwijl op elke kast een slot zat.
Wekelijks was er een verplichte douchebeurt. Ik geloof dat er acht douches waren, elke douche was in een aparte ruimte. Na enkele minuten kwam de sportleraar met de shampoo, die hij persoonlijk op je hoofd deed. Deze shampoo prikte direct hevig in je ogen. Deze kwaliteit ben ik nooit meer tegengekomen. Vervolgens moesten we ons afdrogen en met alleen een handdoek en in de pyama naar buiten en dan zo’n vijftig meter naar het groepsgebouw rennen. Dat alles deden we bij elk weertype. Ons gebouw lag gelukkig dicht bij de douches, maar de jongens van Klondike moesten een afstand van honderd en vijftig meter overbruggen.
Dezelfde douches dienden tevens als decor voor het maandelijkse waterballet. Je mocht dan met de groep zoveel met water spatten als je zelf wilde. Onder meer kon we een waterslang gebruiken. Badkleding was verplicht. De leiding deed niet mee, maar hield op afstand een oogje in het zeil. Wel moesten we zelf alle troep opruimen, wat langer duurde dan de troep maken. Tijdens zo’n waterballet werden nogal wat rekeningen vereffend, zonder dat het echte vechtpartijen werden of dat het uitmondde in grove pesterijen. Achteraf is me dat erg meegevallen, want bij een grote groep jongeren in die leeftijd met die achtergronden zou je toch regelmatig explosies van agressiviteit verwachten. Desnoods tussen de groepen, maar dat gebeurde niet. Hoogstens een uit de hand gelopen sneeuwballenoorlog tussen twee groepen, die toevallig elkaar midden in het bos tegenkwamen. En dan waren het vooral de leiders die ruzie kregen.

Zoals gezegd de zaterdagmiddag was een groot goed en vaak werden prettige activiteiten georganiseerd. Vooral in groepsverband, maar ook voor alle groepen tegelijk. Zo kan ik me levend Stratego herinneren, een spel waarbij je steeds een kaartje kreeg met een rang erop. Terwijl elke groep een vlag verborgen had, precies zoals in het bestaande Stratego-spel. Het bosterrein op enkele minuten lopen leverde alle voorwaarden voor een geslaagd buitenspel. Er waren zandverstuivingen, vele soorten bomen, behoorlijk wat sloten en afwisselende begroeiing. Natuur in overvloed. Echt bewust realiseerde je dat niet op die leeftijd. De jongens uit het westen, met name uit de randstad wat meer dan de anderen. De filosofie is achteraf scherp zichtbaar: veel bezighouden betekent weinig problemen. Laat jongeren niet zomaar lanterfanten, maar organiseer dingen voor ze, geef enige leiding en sturing. Vele speurtochten werden gemaakt, het oneindige bos met prachtige vennen werd stukje voor stukje ontdekt. Nooit helemaal, daarvoor was het te groot en wij nog te klein. Daardoor bestond een zekere spanning met steeds weer een nieuw avontuur.

Simpele activiteiten zoals bramen plukken hadden altijd iets speciaals. Er waren altijd vrienden en groepsgenoten die zin hadden om zoiets te ondernemen. Bramen hadden extra voordelen. Je kon ze namelijk opeten. Of je kon bijzonder lekkere bramenjam maken. Het recept van de kok luidde: bramen met suiker en koffiemelk koken. Dezelfde avond werd dan uitgebreid jam gegeten door het hele kamp.

Een rare ervaring hield verband met een natuurwandeltocht. Op een middag maakten we een lange wandeling door zeer dichte bossen van de boswachterij Smilde. Natuurlijk met een leider. Ik geloof zelfs met een leider die in de buurt woonde. We waren nimmer zover geweest en de omgeving was voor ons totaal onbekend. Tijdens de terugtocht kwam plotsklaps een flinke mist opzetten. Zo een met minder dan vijfentwintig meter zicht. Je kon je absoluut niet meer oriënteren, zelfs de leider niet meer. Uren dwaalden we door dat enorme uitgestrekte bos. We wisten echt niet in welke richting we liepen. Er was geen enkel aanknopingspunt, zandpaden en bomen leken op elkaar. Huizen of andere bouwwerken kwam je niet tegen. De groep was doodmoe en stil. Die stilte werd nog eens versterkt door die deken van dikke mist. Stoere gesprekken waren al meer dan ‘n uur geleden verstomd. Het was uiteindelijk zichtbaar dat ook de leider niet meer wist waar we zaten. Op zo’n moment treedt er toch een soort angst op. De enkeling die er de moed inhield was van onschatbare waarde. In Nederland en zelfs in Drente verdwalen is uiteindelijk niet mogelijk. Vooral niet als in Smilde een toren staat met een fel rood licht, als waarschuwing voor vliegtuigen. Dat rode licht zagen we en binnen een uur zaten we weer in het kamp. Beter gezegd in de eetzaal, waar de andere groepen al klaar waren met eten. Diverse bezorgde gezichten ontvingen ons. Deze bezorgdheid sloeg al snel om in spottende uitdrukkingen. Achteraf kijk je op zo’n gebeurtenis terug als een sfeervol en warm gebeuren. Het zal wel te maken hebben met het feit dat je na een moeilijke of vervelende tijd dubbel geniet van de dingen. Die tv-toren, in Hoogersmilde om precies te zijn, is men in 1958 gaan bouwen om de ontvangst van de Nederlandse televisiezenders in het Noorden van het land te verbeteren. Hij is meer dan 300 meter hoog, is een bezienswaardigheid en is het baken van een wijde omgeving.

Onder de noemer warmte en sfeer viel zeker ook het bezoek bij een leider of leidster op de kamer. Ik bedoel dan de intern wonende leiding. Je kreeg dan een kop koffie en soms een sigaret. Toen was roken nog stoer en nauwelijks onverstandig. Het was overigens verboden om te roken op het kampterrein, althans voor de jongens. Het ging bij een bezoek niet alleen over deze materiële zaken, nee de persoonlijke aandacht met een gesprek onder vier ogen was van belang, Dat miste je, want daar was bijna geen tijd voor tijdens de dagelijkse gang van zaken. Je mocht dan meestal wat later naar bed. Het was de andere kant van de medaille, de ontsnapping aan het kuddedier gebeuren. Te veel was gericht op de groep, het individu telde wel, maar minder dan de groep. Dit in tegenstelling tot de huidige ik-samenleving, die schrikbarend de andere kant is opgeschoten. Er werd verteld over thuis, over normale dingen, hoe het eerst was en dat alles dan met wederzijdse inbreng.
De verhalen gingen over ouders, waar je vandaan kwam, hoe het met je ging, de toekomst, de buitenwereld. Overheersend was het gevoel van enerzijds het internaatleven en anderzijds alles wat daar buiten speelde. Hoe gelukkig we soms ook waren, er was altijd een gemis van buiten. Ouders, je eigen huis, kamer, vrienden, school, je vertrouwde omgeving.

Op het terrein aan de rand van het bos stond een levensechte Drentse boerderij, met inrichting, enkele schapen, varkens en ‘n ingebouwde bedstee. Rob Malta, René in ‘t Veen en ik hadden het idee opgepakt om daar een keer te overnachten. Wat na enig aandringen werd toegestaan. Dus togen wij op een namiddag naar de boerderij met slaapspullen, brood en drinken voor de avond en morgen. Elektriciteit of stromend water ontbrak, wel een echte waterput en een olielamp. Zoals gewoonlijk zag de boerderij er minder vriendelijk uit toen het donker werd. Het flauwe gele licht van de lamp droeg niet bij aan de feestvreugde, maar geen haar op ons hoofd die aan teruggaan dacht ! Stel je de reacties van de groep voor ! Al vrij vroeg werd de bedstee opgezocht, een schijnbaar veilige plaats. We hadden al bekeken dat we er met drie personen in konden. Midden in de nacht schrokken we wakker van een onrustig geluid. Een schuivend, schraperig lawaai. Na duizend angsten te hebben overwonnen kropen we uit de bedstee en met veel gedoe werd de olielamp aangestoken. Met enkele flinke haardpoken slopen we richting het monster. Vreemde schaduwen spookten onrustig langs de stokoude muren. Warm geurende stank van mest kwam ons tegemoet. Het bleek dat een van de varkens uit zijn hok ontsnapt was en op ontdekkingsreis was door de boerderij. Behoorlijk opgelucht gingen we weer naar bed en sliepen niet meer totdat de ochtendschemering zijn intrede deed.

Enige tijd later nam leraar Robert Mulder zijn intrek in de boerderij. Hij maakte er een sfeervolle woongelegenheid van. Er was slechts een kleine verbouwing voor nodig. Vele provoactiviteiten hebben daar het eerste licht gezien. Robert Mulder met sierlijke pijp en Bob Dylan uiterlijk, grote fan van zijn muziek en die van Joan Baez. Zij is destijds met zijn hulp naar Nederland gehaald voor een optreden. Robert was een gedreven heerschap. Tevens een goede leraar die je rustig begeleidde en stimuleerde. Hij drong je niets op, maar vertelde wel waar provo voor stond en wat pacifisme voor hem betekende. De provobeweging zette zich af tegen de gevestigde orde. Daartegenover stond het harde optreden van de politie bij zelfs de meest onschuldige ‘happenings’, zoals het uitdelen van krenten bij ‘het Lieverdje’. Dat soort politieacties deed het gezag geen goed. Het huwelijk van prinses Beatrix met prins Claus op 10 maart 1966 leidde tot ernstige incidenten door het oplaaien van anti-Duitse gevoelens. Het ging toen niet alleen meer om provo’s. Het politiebeleid door de toenmalige burgemeester van Hall werd door velen gehekeld. Sedert 1965 ontstond uit de Ban-de-bom-beweging de anti-Vietnam-stroming gericht tegen de betrokkenheid van de Amerikanen bij de oorlog in Vietnam. Ook studenten demonstreerden met als doel: maatschappelijke betrokkenheid.
De strijd voor democratisering van het wetenschappelijk onderwijs en acties tegen het kapitalisme. Provo ontwikkelde nieuwe ideeën en alternatieven, zoals het witte fietsenplan. Roel van Duyn en Rob Stolk bleken bedenkers van veel nieuwigheden. Robert Mulder was tevens principieel dienstweigeraar. Voor ons was dat alles nog onwennig. We wisten zo weinig over dat soort zaken. In de klas hield hij enkele slangen, welke soorten weet ik niet meer. Wel dat ze op zekere dag ontsnapten en dat ze verdomde giftig waren. Wij mochten in elk geval het lokaal niet binnen. Hetgeen een geluk bij een ongeluk was. Vrijheid boven onderwijs!

Met Blikman naar het dorp gaan was ook vrijheid, bijvoorbeeld naar de plaatselijke friettent. Lopend van Geeuwenbrug naar Diever binnendoor, kom je langs een hunebed. Van daar naar het dorp is het nog maar een klein stukje. Tijdens die tocht had een van de jongens een pijp bij zich en aangezien Blikman pijp rookte vroeg ik of ik die mocht stoppen met zijn tabak. Wonder boven wonder keurde hij dat goed. Binnen honderd meter werd ik ziek, misselijk en zwak en heb ik die dag geen friet gegeten. Dit tot hilariteit van de meute. We legden die vijf kilometer tussen Geeuwenbrug en Diever regelmatig te voet af. Behalve die keer dat ik de Solex voor juffrouw Kievit moest wegbrengen. Eigenlijk was het ding kapot, maar dat het de remmen betrof, merkte ik pas bij aankomst in Diever. Met gevaar voor eigen leven ben ik toen in plaats van linksaf, rechtdoor gereden. Zonder noemenswaardige schade kwam ik tot stilstand.
Het andere vervoermiddel de fiets was slechts in beperkte mate voorradig. Alleen bij uitzondering kon je daar gebruik van maken. Of dat verband hield met mogelijke weglopers heb ik nooit bevestigd gekregen. Het is trouwens de moeite waard om in deze omgeving te gaan fietsen. Enkele jaren geleden heb ik dat gedaan. Er zijn prachtige vennen en een uitgebreid fietspadennet met zeer veel afwisselende natuur. Dorpjes, zoals als Dwingeloo, Diever en Smilde zijn beslist de moeite waard. De enorme heidegebieden bij Dwingeloo bieden uitgestrekte vergezichten. Een fantastisch landschap !

Winter
Het werd vroeg koud dat jaar. Misschien was dat wel gebruikelijk in Drente, maar het leek enkele graden kouder dan thuis. De enkelvoudige wanden van de barakken zullen daaraan wel een bijdrage hebben geleverd. Het koude groepslokaal met een vaak niet of slecht functionerende oliekachel zorgde ervoor dat we graag naar de warme eetzaal gingen en het liefst zo lang mogelijk. Mijn favoriete slaapplaats, ik bezat namelijk een bed in een hoek, verloor behoorlijk aan kracht. Tegen de wand legde ik elke avond een aantal kledingstukken tegen de door de wand dringende bijtende kou. Wassen en dat soort activiteiten werd tot een minimum in tijd beperkt. Het vroor en regelmatig vielen  winterse buien met alle denkbare soorten neerslag.
In zo’n periode leer je de warmte weer waarderen en gelukkig werd juist in deze tijd van alles ondernomen. Een grote tegenvaller was het niet naar huis gaan met Sinterklaas. Dit omdat Kerstmis een hogere prioriteit kreeg en we ongeveer eenmaal per zeven weken verlof kregen. De week voor Sinterklaas mochten we niet naar de eetzaal die overigens compleet geblindeerd was. We aten dan gegeten in de groepslokalen. Allerlei geheimzinnige verhalen deden de ronde over wat zich afspeelde in die eetzaal. Geruchten werden verspreid en we begrepen dat we in elk geval toch cadeaus zouden krijgen van welke goed heiligman dan ook. Toen eindelijk de grote dag was aangebroken kreeg elke jongen vijfentwintig losse centen, die dienden als betaalmiddel voor een Vlaamse kermis. De eetzaal was prachtig verbouwd en op een onovertroffen manier versierd. Er was een boksring gemaakt, ‘n waarzegster ingeschakeld, balspelletjes, een elektronisch spel, warme hapjes, snoep, enzovoort. Kortom het was een waar feest en tot op de dag van vandaag behoort deze avond tot een van mijn mooiste herinneringen. Laat op de avond deed de duidelijk herkenbare Sinterklaas-adjunct directeur zijn intrede en de borsten van Zwarte Piet kwamen ons ook niet geheel onbekend voor. Voor iedereen hadden ze een groot pakket, wat in de meeste gevallen door thuis was aangeleverd en voor een aantal, gezien de identieke samenstelling, door het Leger des Heils. We gingen die avond tevreden en voldaan naar bed en we hadden op één avond meer gesnoept dan het laatste halfjaar bij elkaar.

Nog voor het aanstaande Kerstverlof zou een groots kerstfeest worden gevierd. Het bestond onder meer uit een speurtocht met opdrachten. In groepjes van acht personen liepen we de tocht, die gedeeltelijk door het dorp ging. Een van onze jongens voelde zich blijkbaar zo in zijn element dat hij enkele stevige vloeken uitte naar de dorpelingen. Iemand van hen moet telefoon hebben gehad, want bij terugkeer in het kamp werd hij opgevangen door onze leider de heer Blikman. Waarna hij een flink pak slaag op zijn achterste kreeg, zodanig dat hij niet meer kon zitten. Dat was erg vervelend in verband met het kerstdiner op die dag. Nog lastiger was het voor het toneelstuk waarin hij die avond een belangrijke rol speelde. Hij was de jonge Kerstman en ik de oude. In mijn tekst kwam de volgende zin voor: “Ga toch zitten jonge Kerstman.” Dat ging dus niet. Overigens het Kerstdiner was ook taboe voor hem en behoorde bij de opgelegde straf. Het was werkelijk een fantastisch diner met vele gangen en de kok was echt voortreffelijk. Er waren die avond genodigden uit het dorp. Onder meer alle notabelen, die kris kras waren geplaatst tussen de jongens. Dat vond ik moedig en het gaf de avond een extra aanzien.
De jongen die niet naar het Kerstdiner mocht heette Martin en hij werd door diverse jongens uit alle groepen rijkelijk voorzien van alle soorten voedsel. Weliswaar achteraf en niet al te warm. Het ‘aangepaste’ toneelstuk verliep uitstekend. Het was een spannende ervaring om voor veel mensen op te treden. We werden natuurlijk prima begeleid door de Shakespeare experts.
Daarna zagen we nog maar naar één ding uit en dat was de tiendaagse kerstvakantie. Elke dag, elk uur werd afgeteld. Met verlof gaan was een grootse gebeurtenis, maar dit was de ultieme belevenis voor elk kamplid. Het vertrek was altijd zeer vroeg in de ochtend, omstreeks zes uur. We moesten dan om half zes uit bed en kregen driehoekig gesmeerde boterhammen in het eigen groepslokaal. Er heerste een nerveuze reisstemming. Iedereen in het nette pak en gepakt en gezakt de bus in. Het had gevroren en er was ijzel gevallen. Vele bezorgde gezichten. Er was een soort sfeer van: zouden we het wel halen, komen we wel thuis? In tegenstelling tot andere keren daalde plotsklaps een gevoel van somberheid op ons neer. Het was dan ook spiegelglad, vooral de weg langs de Drentse Hoofdvaart was één grote glijbaan. Er was nauwelijks gestrooid. De telefoondraden hingen zwaar aan de palen en waren door de vorst duidelijk zichtbaar. Op het kanaal had zich een stevige ijslaag gevormd. De aanhoudende schemering zorgde dat het zo’n zeldzame donkere winterdag werd. Ook dat droeg niet bij aan een vrolijke reis. Doordat de chauffeur bijzonder langzaam moest rijden, duurde het uren voordat we in Zwolle waren. Daar werden de eerste vakantiegangers afgezet. Vervolgens ging we naar Utrecht en naarmate de reis richting het zuiden vorderde verdwenen de sneeuw, de gladheid en de zorgen. In Den Bosch werd de laatste groep afgezet, die van daaruit verder reisde naar alle delen van Limburg en Brabant. Dat was voor mij toch altijd een spannend gedeelte, omdat ik meestal alleen verder moest reizen. De keuze was een bus die er nogal lang over deed, met vele stops of de trein die sneller was. Om een of andere reden gaf de bus mij een vertrouwder gevoel dan de trein, met altijd die onzekerheid of je wel in de goede zat. Ik was pas twaalf jaar en had daarvoor nooit alleen gereisd. Een ander voordeel van het reizen met de bus was het feit dat groepsgenoot Marius van Gorp ook met deze bus meeging. In ieder geval tot de plaats Son. Vaak haalde zijn moeder hem op in Den Bosch en dat gaf dan nog meer vertrouwen. Tenslotte moest ik dan nog met de bus van Eindhoven naar Veldhoven. Dit reizen, vooral het in één dag van kamp naar huis, vond ik altijd een bijzondere indringende ervaring. Bij mij overheerste toch een soort angst, die pas volledig wegviel als ik uit de laatste bus stapte. Het gaf een onbeschrijfelijk bevrijdend gevoel om weer thuis te zijn. Nog steeds vind ik reizen, vooral lange reizen niet prettig. Terwijl ik tijdens de militaire diensttijd zeer regelmatig in treinen en bussen heb gezeten, door het gehele land. Het wegvallen van die spanning blijft een terugkerende ervaring.

Thuis was er warmte van de kachel, zoveel als je wilde. Warmte van het gezin, althans meer dan in Drente. Een altijd hartelijke ontvangst door de hond Barry, een bruine middelgrote bastaard. En rust vooral veel rust, weinig stemmen, geen drukte ….. Dat was toch een openbaring na die tachtig stemmen. Naar huis gaan was het omgekeerde vakantiegevoel. Er was televisie de eerste chips, soms zelfgemaakte en je hoefde geen water te drinken als je dorst had. Je kon alléén iets ondernemen. Je hoefde nauwelijks met anderen rekening te houden. De dag van terugkeer was daarom moeilijk en zwaar. De reis naar Eindhoven, meestal door mijn moeder weggebracht, was onprettig. Het duurde nog zo lang voordat het weer verlof zou zijn. Zeven weken van huis was te zwaar voor een twaalfjarige. Naarmate je weer lotgenoten trof werd de sfeer beter en in elk geval deed je soms alsof. De aankomst in Drente was dan weer een sombere aangelegenheid. Iedereen besefte dat we er weer voor een lange periode moesten zijn. Vooral in deze winterperiode met zijn korte dagen en zeer lange avonden en nachten. ‘s Avonds hoorde je dikwijls jongens zacht huilen. Juist in zo’n eerste week werden er talrijke wegloopplannen gesmeed. Van de meeste kwam niets terecht. Enkele keren lukte het wel. De verste poging werd door twee jongens van onze groep ondernomen. Zij kwamen tot Utrecht, maar werden daar door de politie ontdekt en teruggebracht naar Geeuwenbrug. Bij een andere poging hebben we met een aantal leiders en jongens in de bossen gezocht naar een wegloper. Die overigens weer zelf terugkeerde. Het gaf aan dat het moeilijk was om op die leeftijd zolang van huis weg te zijn. Ondanks de problemen thuis.

Gelukkig waren er in de wintertijd ook prachtige dagen met veel licht en heldere vriesluchten. De natuur kon fantastisch zijn met bevroren riet, wat glansde in de zon en wat je gemakkelijk door midden kon tikken. Het vroor erg hard, zodanig dat we konden gaan schaatsen op het Snoekveen, een diep groot ven. Het schoolprogramma werd gedeeltelijk stilgelegd en we mochten enkele uren per dag gaan schaatsen. Er was verder niemand uit het dorp, uitsluitend jongens uit het internaat. Midden in de weidse natuur, met meestal wel een strakke snijdende oostenwind. De meesten hadden gewone Friese doorlopers. Met een touw ging een leider het ven op, maar het bleek al gauw dat het ijs veilig dik was. We maakten de boel sneeuwvrij en wen konden gaan schaatsten. De een struikelend en vallend de ander flitsend snel. We beleefden daar een mooie tijd. Wel moesten we steeds een eind lopen over een zandpad wat oneindig leek. De weilanden lagen er winters bij, rook wolkte uit de schoorstenen van de boerderijen. We waren doodmoe na zo’n dag en we scheurden enorm aan tafel. Het was ‘s avonds snel stil op de slaapzaal.

Op de avonden dat je moeilijk in slaap kon komen was het een kunst om een klein radiootje te bemachtigen. Diep onder de dekens kon je dan genieten van een zacht krakend geluid van de een of ander onduidelijke zender. Een beatle-nummer echter werd vlug herkend. Het ging trouwens meer om het idee dan om de muziek. Iedereen had boven zijn bed foto’s hangen uit de muziekbladen, zoals de Muziekexpres. Zeer populair waren de Beatles, maar ook de Stones en de Supremes, de Fortunes, Francoise Hardy en Dave Berry. Onze kok was een groot fan van deze laatste en hij zong dan ook hele teksten mee. Bij elk groots diner werd hij gehuldigd en meerdere malen kreeg hij dan een muzieksingle cadeau, onder meer van Dave Berry. Drie mensen hadden een hoekslaapplaats en dat had als voordeel een extra wand om op te kunnen plakken. Een hoekslaapplaats gaf ook meer status, want je kon zo’n plaats pas bemachtigen als je al een tijd in het internaat verbleef. In die hoeken vonden tevens allerlei informele besprekingen plaats. Het was weliswaar verboden overdag op de bedden te gaan liggen, echter deze regel werd dagelijks overtreden. Naar mijn gevoel vond een groot deel van het kampleven op en rondom dat bed plaats. Je sliep er, je kast met kleren en eigendommen stond er, je rustte daar uit, je ontmoette je groepsgenoten. Het was eigenlijk hoe parodoxaal het ook klinkt een plek met enige privacy. Op vrije dagen waren we veel bezig met het draaien van plaatjes, of het experimenteren met de bandrecorder. De meeste leiders en enkele jongens hadden wel wat singles en soms zelfs elpees. Juist in die tijd was de beatmuziek erg in opkomst en deze had onze bijzondere belangstelling. Wat dat betreft waren er weinig verschillen tussen leiders en kinderen. Niemand zette zich af tegen die beatmuziek. Het werd zelfs eerder gestimuleerd. Overigens werden we op verschillende manieren in contact gebracht met andere soorten muziek. In de eetzaal speelde dan bijvoorbeeld een Zuid-Amerikaanse groep, maar ook was er vermaak in de vorm van een goochelaar of een pantomimespeler. Het waren vaak gezellige en sfeervolle bijeenkomsten. Daarbij de aantekening dat, bij elke enigszins bijzondere aangelegenheid, het eten extra aandacht kreeg. Terwijl dit normaal gesproken al van prima kwaliteit was. Onze kok, zijn naam is me ontschoten, was perfect! Om een voorbeeld te noemen: als een rijstmaaltijd geserveerd werd dan waren er minstens drie soorten rijst. Aangezien aandacht werd besteed aan tafelmanieren, hadden dergelijke diners een feestelijk karakter. Het was een van de onderwerpen waar men unaniem over tevreden was. De week die je in de keuken moest helpen, terwijl je vrij was van alle andere verplichtingen, bestond eruit dat je ‘s morgens vroeg aan de bak moest. Of liever gezegd aan de snijbroodmachine, alle broden moesten worden gesneden, alle boter in botervloten, beleg op schaaltjes, suiker bijvullen, thee zetten, melk- en karnemelkkannen vullen, enzovoort. En reken maar dat er veel op tafel moest staan met zo’n hongerige meute. Vervolgens had je als keukenhulp een uurtje vrij en daarna begon de voorbereiding van het warme eten. We aten ‘s middags warm. Je moest soms flink afzien, want de kok was weliswaar een grapjurk, maar hij kon behoorlijk streng zijn. Zeker als het ging om stomme dingen of als je de kantjes er van af liep. Aardappels pitten, groenten schoonmaken en wassen, gehaktballen maken. ‘s Middags had je vrij tot ongeveer vier uur, waarna de voorbereiding begon voor het avondeten. Een synoniem van het ochtendgebeuren, behalve dan dat de meesten dan nog meer honger hadden. Ik heb bewondering gekregen voor al dat kookwerk. Als eter lustte en lust ik nog steeds twee dingen niet: Drents roggebrood, een donkerbruine, kneedbare, zwaar op de maag liggende vorm van brood en karnemelkse pap, een zure brei met daarin op overgeefsel lijkende brokken. Dat was echt verschrikkelijk en van de meeste leiders moest je dat eten. Het roggebrood was zo kneedbaar dat het onder de tafelrand paste, maar de pap gaf meer problemen. Ondanks mijn goede bedoelingen kon ik dit spul niet door mijn strot krijgen, of voor maar heel even, zodat ik vervolgens moest overgeven. Een aantal jongens vond het spul meer dan heerlijk. Ik vond het werkelijk gruwelijk. Verder at ik alles in ruime mate, nog eens bevorderd door de dagelijkse gratis portie boslucht, die daar en toen nog behoorlijk schoon was.

Vooral in de winterperiode was tv kijken een prettig fenomeen. Vooral de poppenfilm ‘Thunderbirds’ was enorm gewild. Er waren op de zaterdagen afleveringen van een uur. Terwijl de huidige herhalingen steeds een half uur duren en het verhaal dus pas af is na twee afleveringen. Voor een dergelijke serie moesten heel wat andere activiteiten wijken. Het gezamenlijk schaatsen kijken was uitermate favoriet bij een grote groep sportliefhebbers. Op grote bladen werden allerlei standen en tijden bijgehouden. Het geheel werd door de sportleraar begeleid, die zelf Fries en fervent schaatser was. Het was de tijd van Ard Schenk, Kees Verkerk en Jan Bols. Zij waren zo goed dat ik de tegenstanders niet meer voor de geest kan halen. In deze jaren zestig was er zwart-wit televisie, nauwelijks zenders en weinig programma’s. Dat was een groot voordeel!

Spel en sport
Aan elk jaargetijde komt een einde ook aan deze strenge winter. Voordat het echt zo ver is vier ik elk jaar mijn verjaardag op zeven maart. Dat was dus eveneens het geval in 1966. Dertien jaar werd ik op een grijze, koude en regenachtige dag. Bijna iedereen lag in bed met griep. Van onze groep waren nog slechts vier mensen op de been. Er heerste een echte griepepidemie. Het was gebruikelijk dat je ouders op je verjaardag aanwezig waren. Op het allerlaatste moment ging dat niet door. Het waarom was onduidelijk en is nog steeds vaag. Het was in ieder geval een bittere teleurstelling. Wel werd er tijdig een snoeppakket verzonden ter grootte van een schoenendoos. Ondanks de griep waren er diverse belangstellenden voor al dit lekkers. Het was traditie dat de jarige ‘s morgens werd toegezongen in de eetzaal en dat hij een keurig opgemaakt bord met uitsmijter en toebehoren kreeg. Uitgebreide felicitaties vonden dan plaats. Je had de gehele dag vrij en je mocht met een jongen naar keuze vrij stappen. Ik ging met Rob Malta naar Diever waar flinke hoeveelheden snoep werd ingeslagen. Gezellig was het niet door de eerder beschreven weerstoestand en het leek wel of het dorp juist op die dag uitgestorven was. Maar meer nog voelde ik mij door thuis in de steek gelaten en dat kon geen enkele doos snoep goedmaken. Dergelijke gebeurtenissen zijn van zoveel waarde voor een kind, dat zo’n geruime tijd van huis is en zijn ouders mist.

Uit hoofde van mijn functie als redacteur van het nog niet verschenen kampblad had ik de eer om een interview voor te bereiden in verband met de komst van Anton Geesink,de bekende judoka. Deze sportman was uiteraard zeer beroemd in die dagen en het was een klein wonder dat hij bij ons op bezoek kwam. De bedoeling was dat hij en enkele judoka’s demonstratiewedstrijden zouden geven. Eerst was er een ontvangst met koffie en koek gepland in het staflokaal. De spanning was vooraf te snijden, totdat eindelijk de grote dag aanbrak. Ik was dus een van de weinigen die rechtstreeks met Geesink mocht praten. Alleen al zijn binnenkomst was zeer indrukwekkend; hij kon nauwelijks de deur door. Van een interview kwam niets terecht. Aan de lopende band maakte hij grappen en grollen, waarna, ja alweer, een diner volgde en wel in de gebruikelijke stijl ! Tussendoor plaatste Anton Geesink een honderdtal handtekeningen die nadien werden uitgedeeld. Later in de middag volgde de demonstratiewedstrijden met de meegebrachte judoka’s. Enkele weken voor zijn komst hadden we worstelwedstrijden gehouden. Door middel van een afvalrace bleven drie winnaars over in de verschillende leeftijdsklassen. Een van deze winnaars was Henk Linthorst uit onze groep. Hij diende als tegenstander van Geesink. Het werd een enerverende middag met veel humor en prettige herinneringen.

Op zomaar een morgen in april gingen we na de normale ochtendrituelen naar de eetzaal. Tot ieders verbazing was er geen leiding. Wel een kok en eten, zodat we wisten wat we moesten doen. Na afloop en het gebruikelijke corvee liet de leiding zich nog steeds niet zien. Later werd duidelijk dat ze allemaal verzameld waren in het staflokaal. We wisten ons geen raad en een delegatie die probeerde duidelijkheid te krijgen, werd zonder informatie weggestuurd. In kleine groepen werd overlegd wat te doen. Na enige tijd werden pamfletten uitgereikt waarop vermeld stond wat we moesten doen. Het bevatte een lijst met activiteiten die door ons moesten worden uitgevoerd. Sommige opdrachten waren redelijk, andere waren overtrokken en bevatte zaken die niet van ons verwacht konden worden. Zoals alle zware vuilnisbakken verzamelen en alle muren van de barakken schoonmaken. Je kon merken dat twijfel bestond met betrekking tot de ernst van dit alles. Sommige jongens gingen aan het werk, anderen voerden niets uit. De natuurlijke leiders overlegden en besloten alleen die werkzaamheden te doen die redelijk waren. Het bleek achteraf allemaal een experiment, vermoedelijk reuze interessant voor de bedenkers, maar minder geslaagd voor de slachtoffers.

Het voorjaar gaf alle gelegenheid voor sport en spel in de buitenlucht. Een van de grootste spelen was een zogenaamd Europa-spel, waar al weken naar toe werd geleefd. Iedereen kreeg een paspoort en volgens een bepaalde route moesten we allerlei Europese landen bezoeken. In die landen moesten opdrachten vervuld worden. Als dat tot een goed einde was gebracht ontving men een stempel in het paspoort. Het totale spel duurde twee weken en vormde de rode draad van het kampleven. Sterker nog het beheerste het leven van alle dag. Uiteindelijk ging het er toch weer om welke groep winnaar werd. De opdracht behorende bij het land Spanje was het bouwen van een stierenarena en vervolgens in die arena een stierengevecht naspelen met alles er op en er aan. Er werden twee volle dagen besteed aan het oprichten van dit bouwwerk en het was prachtig om te zien wat een creativiteit schuil ging bij de diverse bouwers. De meeste groepen groeven een enorme kuil met een doorsnede van ongeveer 7 meter en minstens anderhalve meter diep. Bankjes werden geconstrueerd van afvalhout en er werd druk gerepeteerd voor het toneelstuk. Bij het vervullen van zo’n opdracht zijn er talenten gewenst op verschillende terreinen en die waren dan ook altijd aanwezig in elke groep. Steeds weer stond ik versteld van wat je als groep kon bereiken. Leiders mochten meehelpen, maar ze speelden nooit geen overheersende rol, op welk vlak dan ook. Het gehele kamp woonde de opvoering van het stierengevecht bij en een jury beoordeelde de opvoering. Onze groep had als extra verrassing een optreden terwijl het donker was met verlichting, wat een speciale sfeer teweegbracht.

Griekenland was eveneens een land wat bezocht werd en daar heette het thema: Olympische Spelen. Dat hield in een sportspektakel wat enkele dagen duurde, met voetbalwedstrijden, hardlopen, verspringen, enzovoort. De leiding van deze evenementen kleedde letterlijk en figuurlijk alles aan en zorgde steeds voor passende kleding bij de onderwerpen. Vooral met hulp van het arsenaal kleren van de toneelvereniging te Diever. Ook werden de thema’s goed door hen ingeleid. Frankrijk bracht het spelen van cabaret met zich mee en iedereen kon zich op dit onderdeel goed uitleven. Kolderstukken werden opgevoerd, leiders nagebootst, hele verkleedpartijen, uitgebreide schminkwerkstukken en veel lol.

Viswedstrijden hadden te maken met Ierland en het was een indrukwekkend gezicht om zestig jongens te zien vissen met soms echte hengels, maar meestal alleen een stok met snoer en angel. Dat alles gebeurde in de Drentse Hoofdvaart die in elk geval toen barstte van de vis. Er werd bijzonder veel gevangen en daarna weer teruggegooid. Het had allemaal niets te maken met rustig in de natuur vissen en genieten. Nee het was een echte wedstrijd. Het kan bijna niet anders dan dat de vispopulatie in dit kanaal enkele weken van slag af geweest is.

Diverse trucs werden er ingebouwd, die niet direct te maken hadden met het spel, maar wel met de enorme inzet en wedstrijdmentaliteit die er heerste. Als voorbeeld het schoonmaken van het totale kampterrein en extra schoonmaakbeurten van de groepslokalen. Om punten te behalen was iedereen gek te krijgen. In detail kan ik niet zo veel meer voor de geest halen. Dat heeft voornamelijk te maken met de hoeveelheid gebeurtenissen die er in die twee weken plaatsvonden. Wel is het gevoel blijven hangen dat het een prettig intensief groepsgebeuren was. Iets wat je nog nooit had meegemaakt. Voor mij ook de les dat mensen competitie nodig hebben en willen winnen op allerlei fronten. Ze willen zich bewijzen niet alleen als individu, maar juist ook als groep. Saamhorigheid en samen iets bereiken zijn menselijke behoeften. Er wordt vaak gesteld dat je bij een dergelijke terugblik alleen de mooie momenten terughaalt. Ik geloof dat niet, althans maar gedeeltelijk. Natuurlijk was niet alles koek en ei, er waren vechtpartijen, er was soms een vervelende sfeer of gebeurtenis. Er ging wel eens iemand door het lint en er werd stevig gescholden. Dat was allemaal aanwezig maar wel in beheerste mate in redelijk evenwicht met veel goede momenten. Het gevoel dat je niet naar huis kon dat was wel regelmatig van negatieve invloed op je functioneren. Dat zorgde er voor dat het hier niet ging om een vakantiekamp. Vaak vroeg ik mij later af wat ik gehad heb aan deze periode. Het antwoord was en is nog steeds erg veel, zeker op sociaal terrein. Of ik er geleden heb? Ja zeker er waren bijzonder droevige momenten en nogmaals ik ben er van overtuigd dat het voor een kind van ondermeer die leeftijd niet goed is om zo lang van huis weg te gaan. Tenzij en dat speelde bij een aantal van ons, de situatie thuis niet deugde. In dat geval was het kiezen uit twee kwaden. Het lange verblijf in het internaat was dan het minst kwade. Echter niets,in welke groepsvorm dan ook, kan opwegen tegen het verblijf in een redelijk draaiend gezin.

Vakantie
In de maand mei was de natuur nadrukkelijk aanwezig en voor mijn gevoel was het een voorjaar met veel zonnige dagen. Die prettige sfeer werd nog eens versterkt door de naderende vakantie. Het was gebruikelijk dat de groepen een week lang naar Giethoorn gingen. De vakantiepret begon echter al ruimschoots voor het eigenlijke vertrek. De groepen werden genoemd naar de Noormannen of de Vikings en via spelen bereidde iedereen zich voor op die grootse belevenis. Elke groep zou in Giethoorn een zeilboot tot zijn beschikking krijgen. Er werden dan ook zeillessen gehouden, weliswaar alleen in theorie maar toch. Zwaarden en schilden werden in elkaar gezet. Kledingstukken genaaid. Iedereen werd voortijdig in de juiste stemming gebracht. Nimmer mocht er met de bedden geschoven worden, behalve nu. Bijzondere groepen werden dan gevormd met kasten als afscheiding tussen de geheimzinnige genootschappen. Zoveel voorpret heb ik nooit meer meegemaakt voor ‘n vakantie.
Merkwaardig genoeg ben ik zelf niet meegegaan. Ik kreeg evenals enkele andere jongens de mogelijkheid om samen met twee leiders een tiendaagse fietstrektocht te ondernemen naar Duitsland. Daarover later meer.
Gelukkig heb ik de zeilvoorbereiding dus niet gemist. Tijdens een nachtelijke bijeenkomst zou er een inwijding plaatsvinden door Neptunes zelf. Wij als Duitslandgangers mochten deze ceremonie meemaken. Er deden dan ook allerlei vreemde en bizarre verhalen de ronde over dit gebeuren. Eindelijk was het dan zover. Iedereen werd omstreeks twee uur ‘s nachts gewekt. In het groepslokaal van Alaska vond de indrukwekkende verzameling plaats van behoorlijk duffe figuren met slaperige en witte gezichten. Daar werd het perkament voorgelezen door een prachtig uitgedoste Neptunes met gevolg. Natuurlijk weer in de mooiste toneelkleren en op deskundige wijze geschminkt. Vervolgens toog het gezelschap naar het eerder beschreven vage visvijvertje, waarover een boomstam was geplaatst. Elke jongen moest midden op die boomstam een kussengevecht leveren, met als uiteindelijk doel voor iedereen een nat pak. In dit geval een natte pyama. De ambiance met toneelspelers en brandende fakkels staat nog in mijn geheugen gegrift. Je wist dat het allemaal nep was, maar toch…. De spelers waren zeer bedreven in dergelijke optredens. Het werd die nacht zeer laat, te laat. Gelukkig mochten we de volgende ochtend uitslapen. Daarbij moet niet gedacht worden aan het tegen het middaguur uit je bed kruipen, maar eerder aan een uurtje later uit bed. Normaal gesproken gebeurde dat op de zondagmorgen.. De regelmaat werd aldus alleen verstoord bij hoge uitzondering.
Het vertrek van de groepen naar Giethoorn was een ware uittocht. Van het ene op het andere moment werd het doodstil. Wij bleven met acht jongens over, van elke groep twee. Dat waren wel goudzoekers, echter het waarom van juist deze acht heb ik nooit begrepen. De leiders die meegingen waren Schokker, aardrijkskundeleraar en Blikman de Alaska-groepsleider. Ons vertrek zou eerst over vijf dagen plaatsvinden, net voordat de groepen zouden terugkeren. Zodoende zou de rust tijdens de komende dagen een nieuwe ervaring voor ons betekenen. En leverde die dagen toch ook een soort extra en bijzondere vakantie op. We hadden het zo geregeld dat we bij elkaar sliepen in de barak van de groep Transvaal. Met een kleine groep mensen aten we in de eetzaal en we werden behoorlijk vrij gelaten in ons doen en laten.
Scherp staat mij nog voor de geest een wandeltocht met z’n vieren in de bossen, terwijl er plotseling een hevig noodweer losbrak. Juist in de bossen, zeker als die dicht begroeid zijn, zie je een onweersbui vaak niet aankomen. Daarom leek het of er een smerig bruine zware lucht zomaar uit de lucht kwam vallen. Oogverblindende flitsen met direct daarop volgend krakende donderslagen. Een onovertroffen angstige situatie, waarbij we niet veel anders konden doen dan het op een lopen zetten. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat tijdens die vlucht de bliksem vlak achter ons is ingeslagen. De afstand kan niet meer bedragen hebben dan vijfentwintig meter. Wij lagen daarna allemaal tegelijkertijd plat op de grond. Nimmer heb ik daarna nog een dergelijk noodweer van zo dichtbij meegemaakt. Door en door nat bereikten we het kampterrein, alwaar we aan iedereen ons verhaal vertelden.
Naarmate die week vorderde werden de voorbereidingen intensiever in verband met ons aanstaande vertrek. De mee te nemen bagage moest allemaal met de fiets mee en er moesten drastische beslissingen worden genomen over wat wel en wat niet. Onze normale “kampfietsen” met terugtraprem , zwaar frame en grote fietstassen hadden niets uit te staan met de huidige aerodynamische fietscultuur. Op vrijdag vertrokken we onder mooie weersomstandigheden. Het einddoel van die dag was de grensplaats Losser in Overijssel. Daar konden we gratis overnachten en eten in een soortgelijk internaat. Eerst moest er dan wel een behoorlijke afstand worden afgelegd door niet al te ervaren fietsers. Dat lukte zonder problemen, zelfs zonder lekke banden. In Losser werden we gastvrij ontvangen en ‘s avonds was er een groot kampvuur. Het internaat lag enkele honderden meters van de Duitse grens en ik weet nog dat we via een illegaal pad Duitsland zijn binnengefietst. Dat scheelde namelijk tientallen kilometers fietsen. We bezochten daar een klooster waar verschillende originele Afrikaanse beelden stonden uitgestald. De enorme rust in en rondom de gebouwen van zo’n klooster is me altijd bijgebleven. De indrukwekkende houten beelden bezaten een sterke uitstraling en pasten wonderlijk genoeg uitstekend in deze totaal andere omgeving.
We vervolgden onze weg richting Teutoburgerwoud, nadat we onderweg hadden gekampeerd in een weiland. Daar werden we ‘s morgens door de koeien begroet, werkelijk zoals in een komische film. Het klimmen in de heuvels viel niet mee op onze zwaar beladen stalen rossen. Toch bereikten wij ons doel en kampeerden alweer bij een boer. Per twee personen hadden we een simpele enkeldaks tent. Alleen de twee leiders bezaten een dubbeldaks. Tot dan was het prima weer in een fantastische omgeving. De meesten van ons waren nooit in het buitenland geweest, laat staan dat we ooit dergelijke heuvels gezien hadden. Direct werd er het nodige snoep ingeslagen en op de terugweg liep het meteen verkeerd. We kwamen langs een kersenboomgaard en plukten daar kilo’s kersen, totdat er luid schreeuwend een boer verscheen. Deze sprak zijn verwensingen weliswaar in het Duits uit, maar toch begrepen we wat hij bedoelde te zeggen. Twee jongens kwamen er niet zonder de nodige schrammen af tijdens het in een noodvaart verlaten van een boom. Iedereen weet dat je kersen eerst moet wassen en er nooit teveel moet eten. Wij wisten dat ook, toch hadden we allemaal voor het einde van de dag buikloop. Nota bene met een toilet op ruim honderd meter afstand en met nauwelijks voorraad verschoning. Het allerergste was echter de regen, niet zo’n buitje water, nee een constante hoos, die midden in de nacht begon en niet meer ophield. De enkeldaks status met los grondzeil kon dit alles niet aan. Hetgeen nog verergerd werd door de situering van de tenten, namelijk halverwege de heuvel. Voor het middaguur was alles doorweekt. Blikman en Schokker met vooruitziende blik regelden via de boer slaapplaatsen in een hooischuur. Wel werd ons op het hart gedrukt dat er geen scherpe voorwerpen in het hooi terecht mochten komen. Het hooi was immers bestemd voor de koeien, die dergelijke zaken nu eenmaal niet kunnen verteren. Een complete verhuizing vond plaats, lijnen werden gespannen om alles te kunnen drogen, inclusief de tenten. Aangezien er verder niets te doen was zochten we ons vertier op en in het hooi. Via een hogere verdieping maakten we duikvluchten in het hooi. De stemming zat er de eerste twee dagen nog wel in. Het bleef echter regenen en er gingen al verhalen dat het de hondsdagen betrof. Dat hield in als het zeven uur zou regenen de kans groot was dat het vervolgens zeven dagen zou regenen enzovoorts. Ondanks dat we niet bijgelovig waren begon het er toch steeds meer op te lijken dat de hondsdagen meer dan een fabel waren.. Inmiddels werden er plannen gemaakt om terug te keren met de trein. Toen eindelijk op de vijfde dag de zon weer terugkeerde. We spraken af om in twee dagen terug te fietsen, via dezelfde weg, en alleen nog te overnachten in Losser. Dat betekende een zware fietstocht, behalve het eerste stuk dat nu natuurlijk bergaf ging. Zeer moe kwamen we die avond laat aan in Losser. Daar konden we in echte bedden slapen en weer eens goed eten. Na inspanning en ontbering is een verblijf in de bewoonde wereld met al zijn luxe en voorzieningen extra plezierig. Na negen dagen is een lange hete douche meer dan alleen maar een routinematige handeling.
Tijdens de tocht door Twente stonden we te wachten bij een bakker, terwijl door twee van ons brood werd ingeslagen. Op een gegeven moment werden we door een man lachend aangesproken met de woorden: “Ha schoffies”, niemand, incluis de leiding reageerde verbaal of non-verbaal op die woorden, waardoor de man enorm rood werd en snel doorfietste. Dit kenmerkte onze stilzwijgende saamhorigheid. De laatste dag schroeide de zon onze ruggen en verlangden we haast weer naar een regenbui. De moed tijdens de lange fietstocht werd er door de leiders ingehouden met behulp van een doos suikerklontjes. Of het lichamelijk hielp weet ik niet, psychisch in ieder geval wel. De thuiskomst gaf een glorieus gevoel, zeker nu we onze verhalen kwijt konden aan de kampgenoten, die waren teruggekeerd. Zij hadden op hun beurt ook het nodige beleefd.

Terug
Het was juni geworden en eind juni zou ik worden opgehaald om vervroegd naar huis te gaan in verband met een vakantie met m’n broer en ouders. De eigenlijke vakantieperiode voor het internaat liep van half juli tot ongeveer half augustus. Voordat het zover was maakte ik nog een indrukwekkend uitstapje mee. Met enkele collega-goudzoekers gingen we op zondagmiddag met de bus naar Assen. De eindbestemming was de verkeerstuin, alwaar je met een trapauto door een nagebootst wegennet reed, met meisjes als politieagent in de leeftijd van vijftien jaar. Voor ons een zeer aantrekkelijke leeftijd. In het midden van dat verkeerspark bevond zich een verkeerstoren met omroepinstallatie. Als je fouten maakte in het verkeer dan werd dat daar omgeroepen. Wij waren met z’n zessen en in een mum van tijd kende iedereen ons. We hielden ons aan geen enkele regel, reden agentes omver, zorgden voor botsingen en allerlei bizarre verkeerssituaties. Een enkele keer meldden we ons bij de toren en deden alsof we nergens vanaf wisten. Dat gedrag hielden we natuurlijk niet erg lang vol. Uiteindelijk werden we dan ook gesommeerd om te verdwijnen. Hetgeen op dat moment geen straf was, omdat de lol er inmiddels vanaf was. Wel liep een van de jongens een rake klap op van een kordate agente. Toch was zo’n uitje een geweldig feest, alweer omdat we onder de mensen kwamen van het dagelijkse leven. Daar botsten dan twee ‘culturen’. Ja, we gedroegen ons niet, maar kon je dat zo’n groep kwalijk nemen? Jongens die niets liever wilden dan deel uitmaken van dat normale leven, maar die door de omstandigheden gedwongen dit niet konden. Gelukkig gedroegen we ons meestal wel behoorlijk. Bij terugkeer in het kamp ging het er om vooral geen opschepperige verhalen te vertellen. Dat alleen al was moeilijk genoeg.
Tenslotte maakten we met het gehele kamp nog een busreis naar de motorcrosswedstrijden te Norg. Op een warme zomerdag streken we daar neer, al vlug onder de indruk van de scheurende motoren met hun bijna onuitstaanbare geluid. Voor mij was dit de eerste keer en ik vond het indrukwekkend hoe met grote snelheden en met gevaar voor eigen leven werd geraced. Vooral de reuzensprongen bij de heuvels en het wegspattende zand zorgden voor een schitterende spanning. Bij een aantal van ons kwam die dag het zakelijke instinct naar boven. Men kwam op het idee om lege flesjes bier en frisdrank te verzamelen, dat leverde redelijk wat geld op en dus snoep en frisdrank voor eigen gebruik. Nog steeds als ik jongeren dit zie doen, draait voor mij de film af van die dag in Norg. Tijdens de terugweg werden we voorbij geraasd door honderden motoren.

De laatste dagen van juni naderden, maar duurden wel erg lang. De alles overheersende gedachte was: de definitieve terugkeer naar huis. Op dat moment de allergrootste wens van een dertienjarige jongen die gedurende elf maanden van zijn ouders en zijn omgeving was beroofd. Tegengesteld daaraan was het gevoel van weemoed. Alle belevenissen en goede herinneringen kwamen juist toen naar boven. Tijdens dat alles in was er een vreemde gewaarwording van er niet meer bij horen, daar niet en thuis niet. Net als na een verhuizing naar een vreemde omgeving. Langzaam maar zeker nam je afscheid van mensen en zaken.
De dag voor mijn vertrek gebeurde een ernstig ongeluk op de weg langs de Drentse Hoofdvaart. Ongeveer tweehonderd meter van het internaat af. Deze weg stond bekend als een uitermate gevaarlijke provinciale weg en is dat overigens nog steeds. Alleen toen moest al het snelverkeer over die weg. Tijdens dat ongeluk kwam de bestuurder knel te zitten en moest hij worden uitgezaagd. Hele toestanden met brandweer, ziekenauto en takelwagen. Er was een vrachtauto tegen een personenauto geknald. Sommigen van ons zijn stiekem gaan kijken. Zelf heb ik het niet van dichtbij gezien, maar op een flinke afstand. Het maakte zo’n indruk op me dat ik me zorgen maakte over de reis van mijn ophalers en de reis terug met hen. M’n vader zou me komen ophalen met een kennis, die een Volkswagen had. Die nacht sliep ik slecht. Gelukkig verliep de reis naar huis voorspoedig, ik wilde zo snel mogelijk naar huis.

Posted in de Gowe, Jongenskamp de Eikenhorst | Leave a comment

Anne Mulder over Geert Dekker en Abel Wijkstra

De redactie van ut Deevers Archief kreeg in de jaren 2000-2008 bij zijn bezoeken aan wijlen Anne Mulder – een Deeverse uut de Aachterstroate – die eerst an de Kloosterstroate in Deever woonde, daarna in Gasselte woonde, na zijn pensionering in Assen woonde, en is overleden bij zijn dochter in Voorburg – steeds van hem verhalen, schrijfsels, artikelen, krantenknipsels en documenten over Deever ter hand gesteld met de bedoeling deze voor hem al dan niet in geredigeerde vorm te publiceren.
Het is de redactie bij het leven van Anne Mulder helaas niet gelukt al zijn Deeverse documenten in het papieren blad Opraekelen van de heemkunduge vurening uut Deever te publiceren, dan maar postuum – en met alle respect – en beetje bij beetje opnemen in ut Deevers Archief.
Het navolgende artikel is de Nederlandse vertaling van het in ut Deevers geschreven artikel van Anne Mulder, dat wèl in het papieren blad Opraekelen is gepubliceerd, om precies te zijn in Opraekelen nr. 00/2 (juni 2000).
Dit in ut Deevers geschreven artikel ‘Geert Dekker en Abel Wijkstra’ is in geredigeerde vorm ook als bericht opgenomen in ut Deevers Archief.

Anne Mulder over Geert Dekker en Abel Wijkstra
Aan de Hoofdstraat in Deever woonden jarenlang Geert Dekker met zijn zuster Hilligje en hun oom Abel Wijkstra. Abel Wijkstra werd in de Deeverse volksmond altijd Abel Allen of de Smorre (= ondeugend persoon) genoemd. Hilligje was haast altijd ziek, maar zij is wel behoorlijk oud geworden, 87 jaar.

Het was een huisje waar je altijd terecht kon. Enige dorpsbewoners, waaronder de gemeentelijke veldwachter Johannes Ekkelboom, kwamen daar geregeld om de dorpsnieuwtjes uit te wisselen. Het was daar altijd erg gezellig. Als kind ging ik wel eens met mijn vader mee. Ik kreeg dan van Geert lekkere appels.

Geert was in dienst van de lijkwagenvereniging. Hij is zesentwintig jaren koetsier van de lijkwagen geweest. Hij had daar een prachtig paard voor. Het paard was glimmend zwart en mak en heel geschikt en stijlvol voor de lijkwagen. Geert en Abel pasten goed op het paard. Als er niet veel sterfgevallen waren, dan placht Abel te zeggen: ‘Een slechte tijd. Er gaat geen mens dood.’

Gemeente-ambtenaar Jan Boesjes, die in de kost was bij buurman Jannes Mos, de wagenmaker, was eens een paar dagen ziek. Hij kreeg later bezoek van Abel. En die zei: ‘Wij hadden gedacht dat wij jou wel in de lijkwagen hadden gekregen.’ Hij was altijd uit op klandizie.

De voorzitter van de lijkwagenvereniging was de dominee van de hervormde kerk. Reikhalzend keken de leden van de kerkeraad elk jaar uit naar de jaarvergadering, want dan konden zij zich weer verlustigen aan de smeuïge verhalen van Geert.

Niet te overtreffen
Geert verkocht groente- en bloemzaden voor een firma. De bonensoort met de naam ‘non plus ultra’ (niet te overtreffen) prees hij altijd aan met de naam ‘plus nultra’. ‘Nou ja, die moeilijke woorden ook.’ Maar het zaad werd wel besteld.

Een wonderlijke kronkel
Geert was orgelpomper, klokkeluider en koster in de hervormde kerk. Dat heeft hij meer dan veertig jaren gedaan. Hij had ook een wonderlijke kronkel in zijn  hoofd. Als weer eens een nieuwe dominee kwam, dan vertelde de vertrekkende predikant aan zijn opvolger het volgende: ‘Als je geen blijvende onenigheid met orgelpomper Geert Dekker wilt hebben, dan moet je tegen kerstmis naar hem toe gaan en hem vragen of hij ook op tweede kerstdag tijdens het kerstfeest van de zondagschool wil orgelpompen. Geert zegt dan: ‘Ja’’. De nieuwe dominee  knoopte dat goed in zijn oren en volgde de raad op.

Ere-medaille in brons
Geert Dekker werd in 1955 op koninginnedag voor zijn verdiensten koninklijk onderscheiden met de eremedaille in brons, verbonden aan Orde van Nassau.

Roggepachten
Geert haalde ook de roggepachten op.

Geert en de landlopers
Geert was door de gemeente belast met het verschaffen van onderdak aan landlopers. Dat onderdak was een ruimte aan de noordkant van de kerk. Een laadloper kreeg dan van Geert koffie en een half brood. De gemeente betaalde daar de kosten van.

Geert en Abel en het boerwerken
Geert en Abel gingen ook wel zo genoemd uit boerwerken. Als je een stuk grond voor de verbouw van zeg maar aardappels had, dan kwamen Geert en Abel met hun paard om de grond te bewerken. Maar als je graag wilde, dat zij op een bepaalde dag kwamen, dan moest je tegen hun zeggen dat het op die dag niet schikte. Dan zeiden Geert en Abel prompt dat het hun juist op die dag wel schikte. Zij waren altijd tegen de draad in. ‘Nou ja,’, zei men dan grif, ‘dat moet dan maar. Wij hangen van jullie af.’
Geert verzorgde ook een paar tuintjes van particulieren.

Geert in het ziekenhuis
Toen Geert in het ziekenhuis belandde, kreeg hij zoveel fruit dat hij dat niet allemaal alleen kon opeten. Hij heeft toen geprobeerd het fruit wat over was bij opbod te verkopen aan de andere patiënten. Dat zal wel niet zijn gelukt. Het was een zuinigerd ! Hij is is op 6 maart 1963 overleden op 87-jarige leeftijd.

Abel en het broodmeel
Roelof (Roef) Wesseling ging met meel naar de bakker om daar broden van te laten bakken. Toen kwam hij Abel tegen. Die zei: ‘Ik kan je een reis besparen. Ik moet toch die kant op. Geef mij dat meel maar mee.’ En tegen de bakker zei Abel: ‘Dit is het broodmeel van Roelof Wesseling. Je moet er voor zorgen dat alle broden propvol met krenten zitten, want ze krijgen zondag grote visite.’ Roelof Wesseling schrok zich dood toen hij de broden ophaalde. Thuis gekomen schrok zijn vrouw Annigje ook, maar die zei: ‘Ja jongen, dan moet je zoiets ook niet meegeven aan Abel. Je weet hoe hij is.’

Abel heeft het weer
Bij hun boerderijtje waren stratenmakers bezig met de straat. Er was ook een leerling bij. Abel merkte dat die jongen ban voor hem was. Daar was munt uit te slaan en hij stelde zich in verbinding met postbode Roelof Vos (bode Vossie), die daar vlakbij woonde.  Abel zei tegen bode Vossie: ‘Als je vanmiddag van de bestelling thuis komt, dan moet je komen en mij het touw aan mijn been binden, de baanderdeur open doen en dan moet je mij naar buiten leiden en dan ga ik al rollend en brullend naar de jongen toe. Als de stratenmakers dan vragen: ‘Wat is er aan de hand’, dan schreeuw je: ‘Hij heeft het weer ! Hij heeft het weer !’ Aldus gebeurde. Die jonge is spoorslags vertrokken en zij hebben hem daar nooit weer gezien.

Abel en de meisjes
Abel had het altijd te doen met de vrouwen. Als hij ergens was, dan zegde hij als er meisjes in de buurt waren het volgende versje op:
Wie slaap’rig is, wie gaap’rig is, wat doet die bij de bruid.
Kan er nog geen klein zoentje af, dan is de vriendschap uit.
Dan vroeg hij aan de meisjes: ‘Mag ik er nu ook één ?’ Maar die waren daar niet van gediend. Abel werd daarom ook vaak Abeltje Smok (un smok = een kus) genoemd.

Abel op de sokken
In een kamer van de tegenwoordige boerderij van Hendrik Krol aan de Hoofdstraat gaf een mevrouw Heida naailes aan een paar jongedames. Abel liep daar geregeld langs naar hun land op Kalteren. De jongedames maakten altijd grimassen tegen Abel als hij voorbij kwam. Totdat hij een keer naar het huis liep, het raam open schoof en alle kleren die bij het raam lagen onder de arm nam en deed alsof hij daarmee naar Kalteren ging. Nu was Diever in last ! Hoe kregen zij dat naaigoed terug ? Uit nood deden zij de deur open en toen kwam Abel met het naaigoed naar binnen. Hij ging met dat goed achter de vluchtende meisjes aan tot buiten de boerderij. Op het laatst gaf hij hen hun goed terug en ging naar Kalteren. ‘Ik zat achter hen aan op de sokken, zei Abel later.

Abel als adviseur van Shell
Bij buurman Lambert Rolden moest een Shell benzinepomp worden geplaatst. Een beambte had daar de leiding bij. Abel was er ook bij met zijn ongevraagde aanwijzingen. Die beambte was daar natuurlijk niet van gediend en zei op een gegeven moment: ‘Ouwe man, ik heb eerbied voor je ouderdom, maar niet voor je verrotte praatjes.’ En Abel droop af. Abel is 93 jaar geworden. Abel was een mooi figuur, wellicht een van de mooiste figuren die Deever ooit heeft gekend.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Abel Wijkstra werd Oude Abel, Abel Allen, Allen Abel, de Smorre of Abeltje Smok genoemd.
Abel Wijkstra is geboren op 26 maart 1837 in Deever, als zoon van Alle Abels Wijkstra en Jacobje Jans Kremer. Hij is overleden op 18 september 1930 op 93-jarige leeftijd in Deever. Abel Wijkstra is begraven op de kaarkhof an de Grönnegerweg bee Deever.
In het in het Deevers geschreven artikel Anne Mulder over Geert Dekker en Aèbel Wiekstra is een afbeelding van een fraaie zwart-wit foto van Abel Wijkstra bij het boerderijtje van Geert Dekker an de Heufdstroate opgenomen.
De redactie heeft het vermoeden dat die foto van Abel Wijkstra is gemaakt omstreeks 1925.

Afbeelding 1
Deze fraaie zwart-wit foto is gemaakt bij het niet meer bestaande boerderijtje van Geert Dekker an de Heufdstroate. De foto laat zien dat Abel Wijkstra even niet bezig is met touw draaien, maar een pijpje aan het roken is. Het instrument in de rechterhand van Abel Wijkstra is een soort spintol waarmee het garen wordt getwijnd. Het getwijnde garen wordt op de haspel gewonden. De redactie heeft het vermoeden dat deze foto van Abel Wijkstra is gemaakt omstreeks 1925.

Posted in Alle Deeversen, Deevers, Dorpsfiguur, Geert Dekker, Verdwenen object | Leave a comment

Gièt Dekker huust nog op un lie’m vloere

In de krant Friese Koerier (onafhankelijk dagblad voor Friesland en aangrenzende gebieden) verscheen op 1 mei 1959 het volgende artikel over dorpsfiguur Geert Dekker die an de brink van Deever woonde. Dorpsfiguur Geert Dekker was keuterboertie, liekwaeg’nmenner, koster, orgelpomper, klokkenist, klokkelüder en tuunman. 

Geert Dekker – 83 jaar – in Diever huist nog op lemen vloer
“Ga maor naar de olde kloklúder”, zeiden ze tegen mij in Diever; “Geert hebt wel een sleutel van de karke.” En zo belandde ik in de woonkamer van de heer Geert Dekker, 83 jaar oud, die heel opgewekt tegen mij zei: “Ga der maar efkes bij sitten.”
Sommige mensen laten de tijd stil staan, zij worden nooit helemaal oud. Geert Dekker is zo’n mens, op z’n 83ste nog een rimpelloos blozend gezicht en twee heel pientere oogjes. Ook om hem heeft de tijd stil gestaan: Dekker zit met de zwarte klompen aan zijn voeten in de leunstoel, een cadeau van de begrafenisvereniging, toen Dekker 25 jaar koetsier op de lijkwagen was geweest. De vloer van zijn kamer is nog van leem, netjes bestrooid met droog wit zand. Er zijn diepe paden in uitgelopen, zo om de tafel, voor de kachel, van de deur naar de leunstoel en naar wat kasten. Daarom staan de tafel, de stoelen langs de bedsteewand, de kast en de kachel, ook een 30 centimeter hoger dan de rest; het is net, alsof deze meubelstukken op terpjes zijn gezet.
Het is een echte oude Drentse kamer, waarin Geert Dekker woont. Helemaal alleen; twee jaar geleden is zijn zuster overleden, 93 jaar oud. Dekker is geboren in Dwingelo, maar verloor zijn vader en moeder, toen hij zes jaar oud was. Met zijn zuster werd hij toen opgenomen in het gezin van zijn grootmoeder, die met een oom in Diever woonde. Heel lang heeft dit gezelschap samen gewoond; tot eerst de oom stierf en later de grootmoeder. Allen op hoge leeftijd.
Dekker bleef met zijn zuster achter: “Och, en daaromme heb ik ook nooit een wief e’nomen: dat zou niet aardig voor mijn zuster zijn geweest. Mijn oom zei altijd: Vrouwen hebben wide rokken en daarom dikkels ruzie. Er hoort maar één vrouw in een hús. Daar hew ik mij an holden.”
“Van alles hew ik deen, mal en mooi. Allerlei baantjes: 40 jaar orgelpomper, 33 jaar klokkenist, langer as 40 jaar klokkelúder, ik was bijkans altijd in de karke. Vroeger hadden wij ook nog wat vee en ik ben jarenlang túnman weest bij de burgemeester. Daar had ik niet voor leerd, maar het ging toch naar de man z’n zin. En kijk hier eens….”
Trots haalt Dekker zijn lakens jasje te voorschijn, zeker al 50 jaar oud. In het knoopsgat hangt de bronzen medaille van de Orde van Nassau: “Hew ik kregen, toen ik 40 jaar kloklúder was.”
Nu is de hele zaak electrisch in Diever al zorgt Dekker er nog wel eens voor, dat de klok precies gelijk loopt. Hij is ook de man, die de electrische luiderij in bedrijf mocht stellen: een feit, dat vereeuwigd is op een marmeren plaat in de hal van het gemeentehuis. Een man als Dekker heeft veel vrienden en weinig vijanden.
Trots kijkt Dekker zijn kamer rond. “Old spul, hè. Ik hew aan de gemeentearchitect gevraagd, of na mijn dood dit hier ook zo kon blijven, helemaal in de olde trant. Ze hadden er wel oren na. Maar nu komt ergens anders in het dorp een oudheidkamer en daar kan mijn kastje en mijn secretaire dan ook wel heen. Komt er een papierke aan te hangen: in eerbiedige nagedachtenis van die en die.”
Ja, het is oud spul daar in huis. Misschien niet eens van veel waarde – een Jouster klok, een echt Drents kabinet met een gezellige dikke buik, een klein kastje, wat roze Saksisch porcelein – veel is er niet. Want ook in Drente was het meestal wat kaal in de woning van de kleine man, vroeger.
Maar de nagedachtenis aan Dekker – dat hij nog lange jaren in leven mag blijven – zal ook zonder een papierke in de Oudheidkamer wel in ere blijven in Diever. Want “olde Dekker, de kloklúder”, wie hem gekend heeft, vergeet hem niet weer.

Aantekeningen van de redactie van ut Deevers Archief
Geert Dekker is in Deever grootgebracht door zijn grootmoeder Jacobje Jans Kremer, die getrouwd was met Alle Abels Wijkstra. Bij zijn grootmoeder woonde ook de ongetrouwde oom Abel Wijkstra in.
Alle Abels Wijkstra overleed op 10 maart 1870 in Deever.
Jacobje Jans Kremer is geboren op 10 maart 1805 in Deever en is overleden op 24 juni 1896 in Deever.
Jan Dekker is geboren op 13 juni 1841 in Lhee. Jan Dekker is overleden op 26 juni 1882 in Lhee.
Margje Wijkstra is geboren op 5 mei 1840 in Deever als dochter van dienstknecht Alle Abels Wijkstra en Jacobje Jans Kremer. Margje Wijkstra is overleden op 19 november 1880 in Dwingel.
Geert Dekker is geboren op 26 februari 1876 in Dwingel. Hij is een zoon van arbeider Jan Dekker en Margje Wijkstra.
Hilligje Dekker is geboren op 7 april 1869 in Dwingel. Zij is een dochter van arbeider Jan Dekker en Margje Wijkstra. Zij is overleden op 31 augustus 1955 in Deever. Het graf van Hilligje Dekker bevindt zich naast het graf van Geert Dekker.
Abel Wijkstra is geboren op 26 maart 1837 in Deever als zoon van dienstknecht Alle Abels Wijkstra en Jacobje Jans Kremer. Abel Wijkstra werd in de Deeverse volksmond altijd Aebeltie All’n of Aebeltie Smok genoemd. Abel Wijkstra is overleden op 18 september 1930 op 93-jarige leeftijd in Deever. Abel Wijkstra is niet getrouwd geweest.
Na een kort ziekbed overleed dorpsfiguur Geert Dekker op 5 maart 1963 op 87-jarige leeftijd in het ziekenhuis in Meppel. Dorpsfiguur Geert Dekker is, zoals hij zelf in het artikel aangeeft, niet getrouwd geweest.

Posted in Alle Deeversen, Dorpsfiguur, Geert Dekker | Leave a comment